Via @sergecornelus (die ‘m retweette van @fanseel die ‘m toeschrijft aan @annbaeke) bereikte mij op Twitter deze grap, waar ik om moest lachen omdat het zo herkenbaar is, de moeite die managers hebben met goede (schrijf-)sturing:
Twee e-mails die ik onlangs van mijn internetprovider ontving kunnen voor mij illustreren wat ik versta onder klantgericht schrijven. Ik dacht namelijk meteen: hé, hier is aandacht besteed aan klantvriendelijkheid, hartstikke goed, en toch denk ik mwah… Ik bedoel: dit zijn echt geen slechte mails, sowieso niet, en al helemaal niet van een helpdesk. Maar er ligt een net iets andere opvatting van klantgerichtheid aan ten grondslag dan de mijne. Ik leg het uit.
Dit was de eerste:
[Provider] heeft uw schrijven ontvangen, waarin u verzoekt het rekeningnummer te wijzigen. Het is goed dat u dit meldt.
Naar aanleiding van uw schrijven hebben wij het betreffende rekeningnummer aangepast. Automatische incasso’s zullen derhalve in het vervolg van het nieuwe rekeningnummer worden geïncasseerd.
Als u nog vragen heeft, dan hoor ik dat graag van u.
Het zit hem in dat zinnetje ‘het is goed dat u dit meldt’. Ik stel me voor dat er een instructie is waar staat: herhaal de vraag van de klant en zeg daarna iets begripvols/empathisch ofzoiets. Dat kan heel aardig en netjes zijn, maar hier denk ik toch even: hallo, dat moet ik toch zelf weten? Er lijkt een oordeel in te zitten (er zijn kennelijk ook dingen die ik zou kunnen melden die niet goed zijn?), en dat komt zelfs een tikje arrogant over.
Waar het mij om gaat, is dat gewoon gebeurt wat ik zeg, dus dat mijn verzoek wordt ingewilligd, zonder verdere oordelen:
[Provider] heeft uw schrijven ontvangen, waarin u verzoekt het rekeningnummer te wijzigen. Wij hebben het betreffende rekeningnummer aangepast. Automatische incasso’s zullen derhalve in het vervolg van het nieuwe rekeningnummer worden geïncasseerd.
In een volgende mail ging het nog net iets verder:
In uw e-mail geeft u aan graag uw gebruikersnaam voor [service] te willen ontvangen. Ik kan me voorstellen dat dit belangrijk voor u is.
In verband met privacy- en veiligheidsoverwegingen kunnen wij deze gegevens helaas niet via e-mail verstrekken. Uw gebruikersnaam staat echter op alle brieven die [provider] stuurt. Het is ook het deel voor het apenstaartje van uw e-mailadres.
(voor alle duidelijkheid: dit gaat over een dienst en e-mail-adres dat ik in geen jaren nodig heb gehad, en nu alleen vanwege het wijzigen van dat rekeningnummer)
Daar is de begripvolle, empathische zin weer: ‘Ik kan me voorstellen dat dit belangrijk voor u is’. geeft me enige jeuk, hoe goed bedoeld ook. Maar nu vind ik dat het te lang duurt voor ik antwoord krijg. Sterker nog, eerst lijk ik géén antwoord te vinden (‘helaas niet verstrekken’). Beter had ik gevonden:
In uw e-mail geeft u aan graag uw gebruikersnaam voor [service] te willen ontvangen. Die gebruikersnaam staat op alle brieven die [provider] stuurt. Het is ook het deel voor het apenstaartje van uw e-mailadres. Hopelijk kunt u hem zo vinden; in verband met privacy- en veiligheidsoverwegingen kunnen wij deze gegevens namelijk niet via e-mail verstrekken.
Klantgericht is dus volgens mij de klant helpen door een antwoord te geven op diens vraag, liefst zo snel mogelijk. Níet door klantgerichte tussenzinnetjes, hoe vriendelijk bedoeld ook. Maar daar kun je zeker verschillend over denken, en ik waardeer de poging.
Vorige week had ik in een supervisie-groepje twee ‘slechte schrijvers’, zoals ze zelf zeiden, maar ze lachten er meteen al besmuikt bij, want ze hadden van mijn training opgepikt dat dat heel relatief is: ze vonden zichzelf slechte spellers, maar ik had gezegd dat spelling maar een klein, en bijzonder overgewaardeerd, onderdeel is van het totale schrijfproces. Zij zijn niet de enigen die denken dat ze niet kunnen schrijven, terwijl ze alleen maar niet zo goed zijn in de d’s en de t’s. Daar word je nogal hard op afgerekend, op school al, en later vaak ook nog. Terwijl het toch vooral een kwestie van pech is als je daar niet helemaal het hoofd voor hebt, en/of op een basisschool hebt gezeten die er onvoldoende aandacht aan besteedde. Jammer!
Maar goed, wij dus over de d’s en de t’s, en toen zei ik dat een groot gedeelte daarvan helemaal geen probleem is als je leert luisteren naar jezelf, als je het desbetreffende woord langer maakt. Daar het je ’t kofschip niet voor nodig. Je wéét dat het ‘hij heeft het beseft’ is en niet besefd, omdat besefde niet kan, en besefte wel. Dat wéét elke moedertaalspreker gewoon, dat zijn diens feilloze intuïties.
Toen beweerden zij dat volgens hen besefde net zo goed kan, dat ze dat echt kunnen schrijven en zelfs zeggen, en dat het net zo normaal klinkt als besefte, dus dat ze niks aan hun intuïties hadden. Ik geloofde (geloofte?) dat niet, en ik zei dat ik er wat om durfde (durfte?) te verwedden dat ze in onze bijeenkomst van nog zo’n 2,5 uur echt geen enkele fout zouden maken op dat gebied. En natuurlijk gebeurde dat ook niet: ik heb geen rare werkwoordsvorm uit hun mond horen komen.
Natuurlijk zeggen ze niet besefde, geloofte en durfte. Ze gaan pas dat soort rare dingen denken op het moment dat ze het niet meer automatisch zeggen, maar erbij stil gaan staan. Hun probleem is niet dat ze niet beschikken over de intuïties van de moedertaalsprekers, hun probleem is dat ze van die intuïties vervreemd zijn, waarschijnlijk doordat ze er veel fouten mee hebben gemaakt en er dus niet meer op durven te vertrouwen. En zulke vervreemding, die ken ik ook wel – dan is er een woord dat ik al talloze malen klakkeloos heb opgeschreven, en ineens ziet het er raar uit en zoek ik het voor de zekerheid toch maar op.
Hoe je dit soort zwakke spellers weer wel in contact brengt met die feilloze moedertaalkennis, geen idee. Alle instructie leidt tot nog meer nadenken en mogelijk nog meer vervreemding. Maar er is één troost: dit soort problemen lost de spellingchecker voor je op. Ik zie nu hierboven rode kringeltjes staan onder besefde, geloofte en durfte. En die paar problemen die dan wel overblijven, zoals gebeurd/gebeurt, die wil een kritische collega of goede secretaresse er misschien wel uithalen? Een spellingcheck kun je uitbesteden. Gewoon doen!
De laatste tijd ben ik een paar keer in de positie geweest dat ik mijn rol moest verduidelijken. Voor mij natuurlijk ook altijd goed om te te bezinnen. Hier het resultaat daarvan.
1. Tekstadvies heeft een andere gerichtheid dan schrijftraining en -coaching
Bij training en coaching staan de vaardigheden van de schrijver centraal: ik ben erop gericht om die persoon een stap vooruit te laten zetten in wat hij of zij zelf doet bij het schrijven. Bij tekstadvies staat de tekst centraal, en ben ik erop gericht die te optimaliseren, met het oog op de lezer. Soms ligt bij tekstadvies de lat hoger: deze tekst gaat de deur uit, dus alle puntjes moeten op de i. Soms ben ik echter bij tekstadvies juist pragmatisch: het moet nou gewoon af, dus vooruit dan maar. Terwijl ik ben een training of coaching juist streng kan zijn: nee, het móet echt zo, want als je nu al water bij de wijn gaat doen, leer je het nooit echt goed.
2. Tekstadvies is geen redactie
Bij tekstadvies geef ik de schrijver feedback op zijn of haar tekst, op basis van mijn eigen leeservaringen, al dan niet in samenhang met richtlijnen die voor deze tekst gelden (bijvoorbeeld: de organisatie heeft afgesproken altijd met de hoofdboodschap voorop te schrijven). De schrijver moet dan vervolgens zelf aan de slag om een nieuwe versie te maken. Ik kom zelf niet aan de tekst, of hooguit om een voorbeeld te geven van hoe iets niet moet of wel kan.
Bij redigeren neem ik de tekst juist over, en maak ik de nieuwe versie, al dan niet in overleg met de schrijver.
De twee bezigheden verschillen nogal van elkaar in hun tijdsbeslag: redigeren kost veel meer tijd dan tekstadvies. Bij tekstadvies is mijn tijdsbesteding bovendien flexibeler: ik kan in een paar minuten al iets zinnigs zeggen over een tekst, maar ik kan er ook een paar uur mee aan de slag, bijvoorbeeld om een voorstel te maken voor een verbeterde structuur. Het is maar net hoe veel tijd en budget er is en wat de schrijver wil. Redigeren kan ik alleen als ik ruim de tijd heb. Ik ga meestal uit van een uur per pagina, en dan heb ik ook nog overlegtijd met de schrijver nodig, om te checken of ik op de goede weg ben.
3. Mijn kennis is niet genoeg
Ik heb wel een boel globale, algemene kennis over zakelijk lezen en schrijven, over tekst en taal en visuele middelen. Maar die kennis, die moet altijd toegepast worden binnen een wereld waar ik niet zo veel van weet. Ik weet hoe je een goed rapport schrijft, maar ik weet niet precies hoe ‘goed’ eruit ziet voor die ene specifieke schrijver in die ene organisatie, schrijvend voor die bepaalde klant over een specialistisch onderwerp. Dat kunnen we wel samen uitdokteren, bijvoorbeeld tijdens of voorafgaand aan een training. Maar ik ben daarvoor dus wel afhankelijk van mijn bronnen, dus bijvoorbeeld wat schrijvers en hun leidinggevenden mij vertellen.
4. Ik heb geen schrijftoverstaf
Ik zou het wel eens willen…dan zitten we samen gebogen over een tekst waarvan de structuur niet logisch is, en dan denk ik: als ik nou eens ‘simsalabim’ kon doen en daar verschijnt ineens de perfecte structuur op papier! Maar zo werkt het niet, en zo werkt het voor mij ook niet: ik zie niet altijd, en zeker niet altijd meteen, hoe het dan wél moet. Soms wel, hoor, maar soms ook niet. Ik hoop natuurlijk wel de goede vragen te stellen, of de gedachten van de schrijver de juiste kant op te duwen. Maar soms voel ik me bij tekstadvies wel eens wat bezwaard: dan heb ik het gevoel het de schrijver alleen maar moeilijker te maken met mijn kritische vragen. Zo bedoel ik het natuurlijk niet, maar dat zijn wel de momenten waarop ik verlang naar de schrijftoverstaf!
Aan de andere kant: met zo’n toverstaf zou ook de lol van schrijven minder zijn. Want het allermooiste aan schrijven is wanneer je materie eindelijk in de plooi valt, en er uit al die inhoud in je hoofd en op papier dat heldere verhaal tevoorschijn komt. Soms ineens (eureka!), soms geleidelijk, maar altijd is dat bevredigend, dat moment waarop je denkt: ja, zó ga ik het vertellen. Die in elkaar vallende puzzelstukjes – voor jezelf is dat fijn, en voor de lezer helemaal. Dáár doe je het voor, als schrijver, en daar is mijn tekstadvies dan ook op gericht.
Onlangs realiseerde ik me dat ik een verkeerd woord gebruik als ik praat over logisch en klantgericht structureren. Ik zeg dan vaak dat het moeilijk is, maar dat is net niet precies geformuleerd. Het moet zijn: het kost moeite. Het verschil is alleen een uitgang achter moei-, maar het scheelt wel. Dat leg ik uit.
Als ik kijk in de on-line woordenboeken, dan zijn er die moeilijk en moeite doen over één kam scheren, maar er zijn er ook die beter uitdrukken waar moeilijk óók naar kan gaan klinken:
benard, beroerd, difficiel, heavy, moeizaam, ongemakkelijk, zwaar, lastig, hachelijk, netelig, penibel, bezwaarlijk, onhandelbaar
En dat bedoel ik dus allemaal níet als het over structureren gaat.
Wat ik wél bedoel, is dat goed structureren niet vanzelf gaat, maar dat het inspanning kost en denkwerk. De feiten vallen niet automatisch in een bepaalde plooi, althans, soms wel, maar vaak niet. Om wat je te zeggen hebt helder te maken voor de lezer, moet je de materie zelf goed doordenken – dan denk ik altijd aan die uitspraak van Einstein:
Als je het niet simpel zeggen kan, dan heb je het nog niet goed begrepen.
Om tot dat begrip te komen, daarvoor moet je moeite doen. De moeite van je hoofdboodschap tot één kernachtige uitspraak te synthetiseren, en de structuur op te bouwen aan de hand van een doodsimpele lezersvraag, ‘hoe’ of ‘waarom’. Zodat jíj de moeite doet om duidelijk te maken wat je te zeggen hebt. Want anders moet de lezer dat doen namelijk. En dat doen ze vaak niet, of ze komen uit op iets wat jij niet wilde zeggen.
Want daar doe je die moeite voor: voor je lezer.
Het voordeel van een goed schrijfproces voor zakelijk schrijven is dat het tot halfproducten leidt die je met elkaar kunt bespreken. Schrijven in een organisatie doe je immers niet alleen, en het is jammer als je er pas bij je perfecte eindproduct dat veel tijd en moeite gekost heeft achter komt dat je baas de inhoud anders had gewild.
Een goed schrijfproces leidt na de eerste fase, voorbereiden, tot een ontwerp van de tekst (bouwplan, piramide), en na de tweede fase, doorschrijven, tot een ruwe versie van de tekst. Op beide halfproducten kun je commentaar vragen; over allebei kun je van gedachten wisselen. Dat betekent wel dat het voor de commentaargever of gespreksgenoot helder moet zijn waarom het gaat.
Bij de eerste versie gaat het erom of de juiste inhoud op de goede plaats staat. Daar zou de lezer zich over moeten buigen. Kenmerkend voor de eerste versie is dat die nog onafgewerkt is. De zinnen zijn bijvoorbeeld te lang, er staan kromme zinnen in, typ- en spelfouten, en de interpunctie rammelt nog aan alle kanten. Ofzoiets – afhankelijk van de sterke en zwakke kanten van de schrijver, want zo’n eerste versie is schrijvergericht. Pas in de tweede versie maakt de schrijver hem lezergericht: haalt hij alle gekke dingen eruit, redigeert ‘m kritisch en werkt hem netjes af.
Van de lezer van de eerste versie vraagt dat om bezig te zijn met het enige wat dan telt: staat de juiste inhoud op de goede plaats? Niet met de lange en kromme zinnen en de fouten in woorden en komma’s. Nouja, daar mag zo’n lezer best in het algemeen en zijdelings iets over zeggen, zo van: ‘let bij het redigeren vooral op de d’s en t’s’ – maar meer ook niet. Het heeft geen zin en kan de schrijver ontmoedigen om de eerste versie terug te krijgen met op elk redactioneel slakje zout. Dat was nog helemaal niet aan de orde!
Voor sommige lezers vraagt het veel discipline om over fouten heen te lezen. Ik kan me dat wel voorstellen: sommige spelfouten komen bij mij ook aan als een klap in het gezicht. De verleiding is dan groot om eraan te gaan zitten verbeteren. Maar soms is dat dus gewoon niet aan de orde. Misschien staat die spelfout wel in een stuk tekst dat er toch nog uit gaat. En misschien haalt de schrijver hem er in de volgende schrijffase heus zelf wel uit. En niets zo flauw als zeuren over spelling terwijl de schrijver feedback vroeg op de inhoud. Dat kan een creatief proces ook aardig doodslaan: de angst om nog meer fouten te maken gaat dan overheersen.
Omgaan met halffabricaten in het schrijfproces vraagt dus van beide kanten discipline: van de kant van de schrijver om helder te maken wat voor feedback hij wil (en dat vraagt trouwens ook lef: om met iets wat nog niet ‘af’ of ‘perfect’ is voor de dag te treden), en van de kant van de lezer om de schrijver passend commentaar te geven. Ook al storen de fouten nog zo. Echt, de afwerking, die komt nog wel. In de laatste schrijffase, de redactionele, mag je niet alleen, maar móet je hartstikke kritisch zijn. Want een goede tekst is natuurlijk ook netjes afgewerkt.
(PS ik moet hierbij wel erg aan die prachtige tekst uit Prediker denken: ‘Voor alles wat gebeurt is er een uur, een tijd voor alles wat er is onder de hemel’).
Afgelopen weekend was ik naar Buitenkunst, wat ik elk jaar doe (zie blogpost van 2013 en dan via links terug), meestal voor een hele week, dit keer maar voor twee dagen workshops. De hele weken vind ik leuker, zo kan ik concluderen, maar toch was het ook dit keer weer de moeite waard. Op vrijdag heb ik gezongen, wat ik leuk vind om te doen maar wat voor mijn werk hooguit als relevantie heeft dat presenteren ook met je stem is – een heel enkele keer doe ik wel eens wat stemvormingsoefeningen met een groep als het over presenteren gaat.
Op zaterdag heb ik wél geschreven, want het bloed kruipt waar het niet gaan kan, bij docent Anja Sicking. Ze had een kort verhaal meegenomen van Lydia Davis waarin die op een bijzondere manier onder woorden brengt dat je in het leven weliswaar leert van je fouten, maar dat je juist de heel belangrijke dingen maar één keer doet, zodat je ze een tweede keer niet beter kunt doen op basis van die eerdere lessen. Je trouwt bijvoorbeeld maar één keer voor de eerste keer, en je begraaf maar één keer je moeder. Het verhaal bestaat uit maar vijf zinnen, die steeds langer worden. De laatste zin luidt:
Als je je moeder een tweede keer kon laten doodgaan zou je misschien voorbereid zijn op het vechten voor een privékamer met niemand anders erin die televisie lag te kijken terwijl ze doodging, maar als je was voorbereid op zo’n gevecht, en het aanging, zou je je moeder misschien opnieuw moeten verliezen om genoeg te weten om hun te vragen haar gebit er op de juiste manier in te doen en niet op de verkeerde voordat je haar kamer binnenging en haar voor de laatste keer zo raar zag grijnzen, en dan nóg een keer om te zorgen dat haar as niet weer in zo’n doodgewoon soort luchtpostkoker werd begraven waarin ze naar de begraafplaats in het noorden was verstuurd.
Een lichte én tragische manier om het gebrek aan tweede kansen te beschrijven. Dat zijn we ook gaan proberen, en dat was leuk om te doen. Mijn eindresultaat is nog niet geschikt om hier te delen, maar wellicht komt dat er nog wel eens van.
Lange zinnen – ze zijn ‘uit’, kort is de mode. Maar Davis’ zinnen doen het wel, al is het alleen maar omdat je zo iemands denken hoorbaar maakt. Ik houd wel van lange zinnen, als ze hun werk goed doet. Ook al betekent het dat je ze twee keer moet lezen omdat ze niet in één keer alles prijsgeven. Voor een zakelijke tekst zou ik dat afraden. Maar voor zo’n kort verhaal: heerlijk. Om te lezen, én om te schrijven!
Het is rustig op dit weblog, en dat is deels omdat ik druk ben en veel aan het schrijven aan iets anders (daarover volgt zeker in de toekomst meer op dit blog), maar ook omdat ik niet zo heel veel te melden heb. Ik bedoel: ik deel hier ook nog wel eens interessante links enzo, en dat houd ik zeker ook nog bij, maar er was niet zo veel.
Vandaag dan weer wel: http://taalenhersenen.wordpress.com/2014/05/28/hoe-je-gesprekspartner-jouw-grammatica-beinvloedt/ Een blogpost die ik om twee redenen interessant vind:
Ik hoorde gister van een collega (Marjan Huisman van Twinc) een acroniem dat nieuw voor mij was. Ik weet ook de herkomst of bron niet (Marjan ook niet): ik vind wel wat treffers op Google, maar niet daarover, en ik zie ook verschillende varianten. In elk geval, het gaat om
ANNA: Alles navragen (of altijd nakijken ofzoiets), niets aannemen.
We kwamen erop naar aanleiding van een tekst waarin de argumentatie berustte op een aanname, met als formulering ‘Het lijkt erop dat instantie X een fout heeft gemaakt’. Die aanname was in dit geval te checken geweest door contact op te nemen met X en na te gaan wat er nu eigenlijk is gebeurd. Op het moment dat je de aanname kunt vervangen door een feit (bevinding/constatering), staat je argumentatie een stuk sterker.
Ook in het werken met mensen geldt ANNA. Vaak neem je immers iets aan wat helemaal niet zo is, en laat je je gedrag van die aanname afhangen. Ik herinner me bijvoorbeeld een training van een paar maanden geleden waarbij ik aan het begin aannam dat de deelnemers wel wisten waarom ze daar zaten – de manager had me verteld dat hij dat duidelijk had gemaakt. Gaandeweg kwam ik erachter dat dat niet zo was, en dan is er al een boel gepasseerd. Had ik het toen maar even nagevraagd aan het begin…
Dus, ik ga haar onthouden, Anna!
Zoals ik vorige week al even meldde, heb ik de afgelopen tijd Ons feilbare denken gelezen, Daniel Kahnemans Thinking fast and slow. Ik had daar al vaak in positieve zin over gehoord, en het is inderdaad zeer de moeite waard: ik vond het een interessant boek, leerzaam en ook erg leuk vanwege de vele voorbeelden van vragen en opgaven erin, zodat je als lezer actief mee kunt doen/denken. De leerzaamheid ervan vind ik vergelijkbaar met die van Helder Denken: beide boeken schudden je wakker voor wat betreft het gemak waarmee je denkfouten maakt.
Voor wat betreft zakelijk schrijven haal ik er drie dingen uit: