Afgelopen woensdag was er in het debatcollege een gastspreker: Roderik van Grieken van het Nederlands Debat Instituut. Hij heeft een boel verteld en dat was zeer de moeite waard. Ik pik er twee (overigens totaal verschillende) thema’s uit die bij mij ‘echoden’: het waren dingen waar ik kort tevoren vanuit een andere invalshoek mee bezig was geweest.
1. Aflopen maandag had ik in de auto geluisterd naar hoe de oude CDA-prominent Aantjes uiteenzette dat zijn partij niet met de PVV moet willen regeren omdat dat geen democratische partij is. De PVV is weliswaar met democratische verkiezingen in de Tweede Kamer verkozen, maar de partij zelf heeft geen democratische structuur, zelfs geen leden; één iemand bepaalt er alles. Roderik van Grieken benadrukte woensdag vanuit een andere invalshoek hoe zeer Geert Wilders de democratische basisbeginselen aan zijn laars lapt: hij debatteert niet echt.
Wilders gaat niet in op tegenargumenten, hij verdedigt zich niet en legt niets uit. Dat doet hij niet in de Kamer, maar hij doet het ook niet elders. Hij verschijnt niet bij bijvoorbeeld Pauw & Witteman, en dat is precies daarom: dan zou hij zich moeten verdedigen bij kritische vragen en in discussie moeten gaan met de andere aanwezigen. En in de Kamer maakt hij het wel heel bont ook: hij is met zijn fractie wel eens weggelopen uit een debat. Daar kun je lacherig over doen of het een grote publiciteitsstunt vinden, maar het is ernstiger dan dat: bij debatteren hoort dat je argumenten afweegt. Dan moet je dus de argumenten van de tegenpartij op z’n minst aanhoren.
Femke Halsema verwoordde het na het vertrek meteen scherp: “Een democraat loopt nooit weg uit een democratisch debat”. Maar Wilders is geen democraat. En dat is ernstig.
2. Net voor het gastcollege van Van Grieken had ik met mijn Leidse collega Henrike Jansen geluncht – we doen dat vrijwel elke week en hebben het dan over veel meer dan alleen het vak. Dit keer had ik haar gevraagd naar de betekenis van het klassieke begrip retorica. Ik had daar namelijk net ergens een uitleg van gelezen waarvan ik dacht: huh, zo ken ik dat niet. Henrike zit er veel meer in dan ik, dus ik dacht: ik vraag haar ernaar.
Henrikes uitleg kwam veel dichter bij wat ik had gelezen dan ik had verwacht – mijn eigen begrip van de term behoefde bijstelling. Kort gezegd: ik kwam dicht in de buurt van de Wikipedia-uitleg: de leer van de welsprekendheid en overtuigingskracht in communicatie van één naar velen, zoals bij schrijven en speechen. Maar Henrike bevestigde wat ik dus net elders had gelezen: dat retorica in de klassieke tijd in de eerste plaats een tweegesprek was, een discussie dus, met daarbij een beoordelend publiek of een jury, en met nogal vrije regels, waardoor retorische ’trucjes’ toegestaan waren.
Zo begreep ik dus dat mijn begrip van de term was gaan afwijken van de oorspronkelijke, klassieke betekenis. Dat is niet zo gek: ik heb geen klassieke achtergrond en retorica speelde in mijn opleiding op de VU geen grote rol (de VU legt andere accenten dan bijvoorbeeld Leiden). Ik ken de term dus alleen via derden, en heb er nooit zelf studie naar gedaan of een eigen positie ingenomen.
Heel kort daarna ontstond er in Van Griekens gastcollege een stevige discussie tussen hem en de studenten over andere klassieke termen: de drieslag logos–pathos–ethos, uit de retorica afkomstig. Van Grieken hanteerde een andere opvatting van vooral ethos en pathos dan de studenten. Volgens hem is ethos datgene dat je als spreker eigenlijk niet kunt beïnvloeden: je uitstraling of autoriteit, die heb je of die heb je niet. En onder pathos verstond hij de vorm waarin je je argumentatie giet, dus de vorm waarin je de logos giet.
Als ik de bezwaren van de studenten tegen die opvatting goed begreep, hebben zij de termen geleerd op de manier die ik ook ken: ethos is de geloofwaardigheid van de spreker. Die hangt van meer af dan alleen zijn of haar uitstraling. En die is wel degelijk te beïnvloeden, bijvoorbeeld door in de speech je expertise te benadrukken – wat volgens Van Grieken onder pathos zou vallen en een autoriteitsdrogreden zou zijn. Onder pathos verstonden de studenten (en ik) dat wat de spreker doet om op de gevoelens van het publiek in te spelen. Dat is een beperktere opvatting van pathos dan die van Van Grieken.
Een boel gedoe over begrippen die al zo’n 2500 jaar tot de kern van het tekst-en-communicatievak behoren. Hoe komt dat nou? Het is allemaal glibberig terrein. Ethos, logos en pathos zijn niet helemaal los van elkaar te knippen, alles hangt met alles samen en je moet dus ergens een afbakening maken. De studenten leren dat ongetwijfeld te doen op basis van de klassieke inzichten. Van Grieken doet het waarschijnlijk pragmatischer: hij geeft debattrainingen. Daarin moet je zó afbakenen dat de deelnemers er wat mee kunnen. Op diezelfde manier was waarschijnlijk mijn begrip van retorica pragmatisch geworden.
En is het erg, pragmatische versus klassieke interpretaties? De spraakverwarring over de termen leidde tot begrijpelijke verontwaardiging bij de studenten. Die moeten op een tentamen immers niet al te vrijelijk omgaan met definities en termen. Eenduidigheid zou bovendien netjes zijn. Maar de grijszones bieden taalbeheersers de mogelijkheid om hun eigen afbakening te kiezen. Zo lang je maar duidelijk maakt wat jouw opvatting is en je open staat voor discussie (en dat deed en stond Van Grieken) biedt dat een aantrekkelijke vrijheid.