Maandag was ik voor het eerst naar een intervisiebijeenkomst van Tekstnet, waar ik sinds dat mogelijk is buitenlid van ben. Dat was leuk. We spraken onder andere kort over schrijfcursussen. Ik vertelde toen mijn slechtste ervaring op dat gebied. Onderweg naar huis bedacht ik dat ik daarover hier nog nooit had geschreven. Het is dan ook van lang geleden, jaren voordat ik met dit blog begon. Maar ik heb er wel twee dingen van geleerd: een levensles en een schrijfinzicht. Vandaar dat ik deze oude kou nu uit de sloot haal. Omdat het zo lang geleden is, doe ik dat zonder naam en toenaam.
Het ging om een workshop columns schrijven, met twee bijeenkomsten, gegeven door een columniste van een landelijk dagblad. Ik was net begonnen als columniste voor Fiets en het voor mij nieuwe genre aan het ontdekken, vandaar.
Voor de eerste bijeenkomst was het de bedoeling dat we een column meenamen en voorlazen van onze favoriete columnist. Toen ik aan de beurt was, zei ik dat ik veel fietste en schreef voor Fiets. Toen zag ik de docente al fronsen: sport, daar had ze niks mee. Ik las een column voor van Peter Winnen, de oud-profwielrenner die na zijn wielercarrière een boel interessante dingen is gaan doen, waaronder óók columns schrijven voor Fiets. Toen ik klaar was, zei de docente: ‘Nou, dat valt me alles mee.’ Ze had niet verwacht dat een oud-wielrenner goed kon schrijven. De toon was gezet.
Naar de tweede bijeenkomst namen we een eigen column mee, en die lazen en becommentarieerden we van elkaar. Ik had gekozen voor een Fietsvrouw-column waarin ik mezelf meteen in de eerste zin beschreef als lekke-banden-zondagskind, omdat ik met mijn nieuwe racefiets de eerste 10.000 kilometer niet lek had gereden. Toen mijn column aan de beurt was, begon de docente met een kritisch commentaar dat ik me niet meer herinner (ik heb het verdrongen, denk ik). Dat zagen de andere deelnemers kennelijk als startsein, want de een na de ander deed een duit in het afkraak-zakje: de hele groep viel over mijn column heen, en liet er niets van heel.
Eén opmerking herinner ik me nog goed, en die gaf me inzicht in wat er mis ging. Een kerel zei:’Ik heb vorig jaar ook nul lekke banden gehad, zo bijzonder is dat niet, dus waar gáát dit over?’ Ik keek zo eens naar hem en dacht: ‘Ik kan me niet voorstellen dat jij vorig jaar meer dan 1000 kilometer hebt gefietst.’ Het werd me duidelijk dat de groep mijn column niet had begrepen, en dat dat al in de eerste zin was misgegaan. Sommigen hadden hem als ironisch of zelfs als een parodie opgevat.
En dat zat hem in het niet kunnen plaatsen van die 10.000 kilometer. Alleen ervaren fietsers weten dat dat heel bijzonder is, zo veel lekvrije kilometers. Als ik erover vertelde aan fietsmaatjes, reageerden ze van ‘wauw!’ Hun gemiddelde lag meestal op zo’n lekke band om de 2 à 3000 kilometer. Het bijzondere van dat grote getal niet weten, begrijpen of zien maakte de hele column onbeduidend of onbegrijpelijk.
Om van de hele groep, inclusief de docente, alleen maar negatieve feedback te krijgen, de een na de ander, dat was, uhm – pittig. Ik ging bijna in tranen naar huis. Dat is een schrijfcursusblunder, moet ik zeggen, zo mag het nooit gaan. Maar dat wist ik al (en ik weet overigens ook dat het soms moeilijk kan zijn te bewaken dat het niet zo loopt).
Ik heb er twee andere dingen wel van geleerd:
- Mensen reageren anders al naar gelang ik ze een ander beeld van mij voorschotel. Ik had mezelf toen voorgesteld als ‘ik ben Louise, ik fiets veel, en ik schrijf columns voor Fiets.’ Onmiddellijk had de docente haar oordeel klaar. Wat als ik me had voorgesteld met ‘Ik ben dr. L.H. Cornelis, gepromoveerd taalkundige, en ik heb een eigen bedrijf in tekst- en organisatieadvies’? Ik weet zeker dat ze dan anders op me had gereageerd. Terwijl het allebei net zo waar is, en het niets verandert aan mijn column…
- Ik kreeg onder mijn neus gewreven hoe nauw de afstemming is van de tekst op de doelgroep. Wat in een pelotonnetje fietsers op ‘wauw’ kan rekenen, betekende hier helemaal niets. 10.000 kilometer is te abstract voor een niet-fietser. En dat kon ik me toch slecht voorstellen. Als schrijver zit je zo in je materie dat die makkelijk voor zich kan gaan spreken. Dan realiseer je je niet meer dat je lezer op een ander spoor kan zitten. Dat wist ik wel, en ik kon mezelf de dag na de workshop troosten met de gedachte dat mijn column juíst heel goed was, want afgestemd op het lezerspubliek van Fiets. Maar dat mijn column stond of viel met het kunnen bevatten van dat ene getal, dat vond ik heftig. Tsjonge, zo nauw komt het dus!