Vorige week schreef ik over een pas verschenen boek en dat is er één uit een serie (HvdS-reeks) waar er net nog één in is verschenen: Schrijven voor de lezers. Doelgericht schrijven van zakelijke teksten van Erik van der Spek. Ook een schreeuwerig gekleurde cover dus, ook € 24,95 maar daarvoor krijg je iets meer pagina’s (155, plus 5 blanco).
Net als bij De argumentatiecoach vind ik het boek breed en dus oppervlakkig: ik vraag me af wie er én rapporten én brieven én artikelen én scripties én webteksten schrijft terwijl die dat nog zo slecht kan dat zo’n beginnersboek nut heeft. Met zo’n 10 pagina’s per tekstsoort leer je er niet veel over. Als je er ‘even’ iets over wilt weten, dan google je tegenwoordig toch, lijkt me. Maar als je liever even bladert in iets uit de boekenkast, dan is dit misschien wel aardig.
Toch denk ik, zoals zo vaak: hier schiet een schrijver in de praktijk niks mee op, want dit is niet waar het om gaat – dit is te technisch, te instrumenteel, maar schrijven is veel meer dan dat, of iets anders zelfs. Ik denk dat (helaas) nogal vaak – veel taalbeheersingsboeken lijken op elkaar. Dus ik pik nu deze eruit om iets algemeners aan te illustreren, zonder dit boek in het bijzonder de zwarte piet toe te willen spelen.
Wat ik bedoel, kan ik goed illustreren aan de hand van de inleiding op het onderdeel ‘Rapporten’ (p. 100). De eerste woorden van de inleiding zijn ‘Een advies- of beleidsrapport…’ Aha, het gaat dus over allebei. De volgende twee alinea’s gaan echter alleen over beleidsrapporten. De tweede ervan luidt:
De grootste uitdaging in een beleidsnota is het overbruggen van tegenstellingen, van verschillende visies en belangen. Als partijen sterk van mening verschillen, kiest een schrijver er soms voor zijn formuleringen vaag en algemeen (‘diplomatiek’) te houden, in de hoop dat alle partijen zich erin kunnen vinden. Bewuste vaagheid kan in zo’n geval een functie vervullen. Maar een goede schrijver probeert duidelijk te schrijven en toch aan alle partijen recht te doen.
Op dat punt aangekomen frons ik al, want wat moet ik hier nou mee? Kun je duidelijk schrijven én aan alle partijen recht doen? Volgens mij kan dat niet, is dat inmiddels toch wel gebleken, onder andere door al het onderzoek dat er in de loop der jaren naar beleidsrapporten is gedaan. Tactisch (streven naar consensus en het recht moeten doen aan alle ‘insprekers’) en leesbaar schrijven zijn strijdig met elkaar. Je kunt niet zomaar zeggen: wees tactisch en toch duidelijk. Dan stap je wel heel makkelijk over hét probleem voor beleidsschrijvers heen.
Maar dan. De volgende alinea gaat zo verder:
Tussen advies- en beleidsrapporten bestaan maar weinig verschillen; daarom behandelen we ze als één teksttype.
En dat kan dus niet. Want de alinea daarboven behandelt het kenmerkende verschil tussen beleids- en adviesrapporten. Bij beleidsschrijven heb je wat wel de discongruente communicatiesituatie genoemd wordt: de lezer is erop gericht gaten te schieten in het betoog want zijn belangen zijn tegengesteld aan die van de schrijver. Maar bij adviseren is die situatie veel congruenter: adviseren is gericht op het dienen van de belangen van de opdrachtgever/lezer! Dat is dus juist wél heel anders, op een cruciaal punt!
Een opdrachtgever die een adviesrapport leest met het doel er zo veel mogelijk gaten in te schieten, heeft de verkeerde adviseur gekozen. Voor een adviesschrijver is het streven naar consensus en tactische vaagtaal en dergelijke dan ook veel minder belangrijk dan voor een beleidsschrijver. Alles kan directer: de formuleringen, maar ook de structuur – enfin, daar gaat dit hele weblog over, of lees anders mijn boek.
Ik schets het nu wat zwart-wit, ik weet wel dat er een grijszone is waar adviseren en beleid maken wel op elkaar gaan lijken. Maar als je het op één hoop gooit, doe je als tekstadviseur één ding niet goed, en dat wordt wel de functionele analyse genoemd: precies kijken naar de context waarin een tekst zijn werk moet doen. Het gaat dan óók om de relatie tussen schrijver en lezer en de rolopvatting van de schrijver.
Sterker nog: zonder daar iets mee te doen, hebben de puur instrumentele adviezen uit de taalbeheersing geen zin. Ik bedoel daarmee adviezen van ‘zorg dat de probleemanalyse niet te veel ruimte inneemt’ (p. 106), tot de andere oude bekende van me: ‘vermijd de lijdende vorm’, hier geformuleerd als ‘in het algemeen raden we u aan om actief te schrijven en het onderwerp voorop te zetten’ (p. 75) – gevolgd door drie goede redenen om de lijdende vorm wél te gebruiken – huh? Je maakt het er schrijvers alleen maar moeilijker mee, met al die moetens en mag-niets waar hun hoofd toch al vol van zit.
Als het kwartje van wat adviserend schrijven écht is gevallen is, hoef ik de lijdende vorm nooit meer te behandelen. Met die stijl komt het dan vanzelf goed namelijk.