In No plot? No problem, mijn gids voor de afgelopen maand, wordt ervoor gewaarschuwd: nadat je in een maand tijd een roman van 50.000 woorden hebt geschreven, kun je je daarna katerig of leeg voelen: postnovel depression. Dat is een te groot woord, maar ik zou best graag nog even terug willen kruipen in de fictieve wereld die ik in juli geschapen heb, in mijn PerToNoWriMo, om nog weer even dicht bij de personages te zijn bij wie ik me betrokken heb gevoeld – ook al kwamen ze uit mijn eigen duim.
Gisteren, één dag na het verstrijken van de deadline en het bereiken van de 50.000 woorden en daarmee het slot van mijn roman (zie afbeelding), ben ik nog even teruggegaan, want er waren me een paar verhaallijntjes te binnen geschoten die ik niet netjes had afgerond. Nu heeft mijn boek dus 51.000 woorden. Daar moet het echt bij blijven, het is de bedoeling dat ik er nu van afkick, er los van kom zodat ik over minstens een maand kan beoordelen of ik ermee verder ga of niet.
Zo ja, dan treedt de volgende fase van het schrijfproces in: herschrijven. De gemiddelde NaNoWriMo-deelnemer is daar een jaar mee bezig, en dan nog is het natuurlijk bepaald niet gegarandeerd dat het een goed boek is, laat staan dat het een bestseller wordt. Ook herschrijven zou ik in de eerste plaats doen omdat ik het leuk en leerzaam vind.
Als ik besluit mijn roman hierbij te laten, dan nog heeft dit schrijfproject me veel opgeleverd. In de eerste plaats een boel plezier. Ik vond het leuker en minder moeilijk dan verwacht. Natuurlijk was het af en toe lastig om tussen de andere beslommeringen door voldoende tijd vrij te plannen om gemiddeld 1600 woorden per dag te schrijven. Maar die 1600 worden kwamen in de loop van de maand steeds vlotter. In het begin heb ik nog wel eens wat zijsprongen gemaakt en stukjes geschreven om maar aan mijn woorden te komen voor die dag, terwijl ik al wist: dit is vulling. Aan het eind ging het schrijven zo makkelijk dat ik de grootste stoplap, van zo’n 300 woorden, geschreven op de tweede of derde dag, heb kunnen deleten. Ik haalde mijn woorden toch wel (want ja, je wordt wel een fanatieke woordenteller zo, of, zoals het in No plot? No problem staat: je ontwikkelt obsessive counting disorder).
In de eerste week had ik het moeilijk doordat het onwennig was, en ook doordat ik mee wilde schrijven met de Tour de France, zodat ik feiten uit de Tour van dit jaar in het verhaal kon verwerken. Dat hield mijn voortgang op, en na zo ongeveer de Ardennen-etappe (dinsdag 6 juli) ben ik in de tijd vooruit gaan schrijven. Na een etappe keerde ik dan terug naar mijn verhaal om er nog wat feiten in te vlechten. Zelfs afgelopen zaterdag heb ik nog een detail uit de Clásica San Sebastián verwerkt.
In week 2 heb ik het nog even moeilijk gehad omdat ik vond dat een ‘draai’ die mijn hoofdpersoon maakte onwaarschijnlijk was, en hoe kon ik dat geloofwaardig brengen? Als ik toen niet die productiedruk had gehad, had ik daar misschien eens even lekker een paar dagen, weken, maanden over nagedacht. Maar nu moest ik door en achteraf gezien is de draai helemaal niet zo gek. Hooguit kan ik bij het herschrijven al vooraf wat hints toevoegen die al in die richting wijzen.
Want zo gaat dat: bij deze manier van schrijven vind je het verhaal schrijvend uit, en zo veranderen er af en toe dingen, met consequenties voor wat je eerder hebt geschreven. Deze eerste versie bevat dus inconsequenties en fouten, maar die zijn van later zorg. De belangrijkste tegenspeler bijvoorbeeld, de profwielrenner, is in de loop van het boek enkele jaren ouder geworden, zodat het aan het eind logisch is dat hij nadenkt over het beëindigen van zijn carrière.
Over die hobbels van de eerste weken heen ging het schrijven alleen maar steeds lekkerder en ging ik genieten van het verblijf in de door mij gecreëerde wereld. Werkelijkheid en fictie gingen zelfs een beetje door elkaar lopen. Mijn hoofdpersoon liet ik bijvoorbeeld op een bepaalde col naar een Pyreneeën-etappe kijken, en als ik dan zelf voor de tv zat, kon ik zeggen: ‘Kijk, op die col staat ze, even kijken of ik haar zie’.
Ik verbaasde me er sowieso over dat ik mijn personages echt leerde kennen, over hoe ze tot leven kwamen, bijna buiten mij om. Ik kon iets schrijven en dan denken: ‘hé, dat wist ik nog niet van hem/haar’. Dat kende ik wel uit de literatuur over creatief schrijven, dat het verhaal zichzelf lijkt te schrijven, dat je als schrijver een doorgeefluik bent. Hoe dat precies werkt, begrijp ik nog steeds niet, want alles kwam toch uit mijn eigen duim. Maar ik heb het zeer zeker zo ervaren. De momenten waarop ik tijdens het schrijven dacht ‘oh, zo zit het!’ of ‘oh, daarom doet ze zo’ waren een enorme kick.
Ik had het verhaal voor een klein gedeelte vooruit bedacht: vrouwelijke wielerfan (een 15 jaar jongere kloon van mij?) ontmoet bij de Tourstart in Rotterdam een renner en ontdekt bij toeval dat hij een groot geheim heeft: hij is homo, en niemand in het peloton mag dat weten. Dat was alles wat ik van tevoren had bedacht, de rest was een ontdekkingsreis. De ontmoeting en de ontdekking had ik in een dikke week beschreven, en toen – hoe verder? In ieder geval: zij raakt betrokken bij zijn geheim, en krijgt daardoor ook iets als een dubbelleven. Daar heeft ze het moeilijk mee.
En zo ontdekte ik ergens aan het begin van week 3 waar het boek ‘eigenlijk’ over gaat. Nog zoiets wat ik kende uit de literatuur en nu zelf ervaren heb: dat je schrijvenderweg ook de diepere laag blootlegt. ‘Eigenlijk’ gaat het over de spanning tussen verstand en geweten enerzijds, en hart, gevoel en lust anderzijds. ‘Mag’ het avontuur wel waar ze zich in stort? ‘Mag’ zijn dubbelleven?
Goed, daar heb ik dus een roman over geschreven. Want dat heb ik echt gedaan: een roman geschreven Wat een prestatie! Ik wist op 1 juli nog niet dat ik dat kon. Ja, ik kan het, en ik vind het nog leuk ook!
Ik heb het gekund dankzij de ‘truc’ waar ik het op dit weblog al vaker over heb gehad: het dresseren van de interne criticus. Met een al te bemoeizuchtige inner editor (de term uit No plot? No problem) lukt het nooit om in een maand 50.000 woroden te schrijven, en was ik misschien in de eerste week al gestopt, afgeknapt op de stroefheid van mijn tekst en het niet-weten van het verhaal na haar ontdekking van zijn geheim. Natuurlijk heeft er regelmatig een stemmetje in mijn hoofd gezegd ‘dit is bagger’of ‘dit gaat nergens over’ of ‘dit gaat nergens heen, en dus ‘dit is onwaarschijnlijk/ongeloofwaardig’. De kunst is dan om toch door te blijven schrijven en het verhaal te vertellen, want:
The important thing is that you write, and that you give yourself permission to write crap, if necessary. Crap you can edit. A blank page will never be anything but. (No Plot? No problem, p. 165).
Het dresseren van mijn interne criticus is iets waar ik al jaren mee bezig ben, waar al mijn schrijven van profiteert, en waar ik in trainingen ook anderen in begeleid. Mijn PerToNaNoWritMo was weer en grote stap vooruit. Daar gaan ik en mijn trainingsdeelnemers ongetwijfeld van profiteren. Ongeacht of het boek ooit gaat verschijnen.
* * *
Op mijn andere weblog hield ik de voortgang bij – onder de aankondiging staan alle trackbacks naar updates.