Afgelopen donderdag heb ik voor het eerst in jaren weer eens wat gedaan vanwege de Gedichtendag. Poëzie is een tekstsoort waar ik weinig mee doe. Schrijfambities in die richting heb ik niet, maar zo’n dag is wel aanleiding om weer eens te denken: ‘ik zou wel meer poëzie willen lezen’.
’s Avonds bezocht ik in Vlaardingen een avond waarop kinderen hun eigen gedichten voordroegen. Eén daarvan kende ik: Marijn Dekker, zoon van een vriendin van mij. Ik had al eens wat van hem gelezen, vond dat erg goed, en ik vond daarom dat ik zijn optreden op deze avond wel mocht bezoeken als aanmoediging om met schrijven door te gaan.
Naast schrijven doet Marijn (groep 7) aan toneel, en was het daarom dat hij van zijn leeftijdsgenoten verreweg de beste voordracht had? De meeste andere kinderen ragden zonder op of om te kijken zo snel mogelijk door hun gedicht. Marijn nam veel meer rust en hij keek bij dat soort adempauzes op van zijn papier, de zaal in.
Het voordragen van poëzie en van teksten in het algemeen is best gewaagd. Immers, de meeste teksten zijn in de eerste plaats geschreven om gelezen te worden, niet gehoord. Het goed voorlezen van een geschreven tekst vraagt oefening, en het schrijven van voordrachts-teksten is iets anders dan van lees-teksten.
Bovendien hoeft een schrijver niet automatisch een goede ‘performer’ te zijn. Marijn kan het wel allebei, en dat is hartstikke knap. Ik ga hem in de gaten houden! En zelf weer eens wat vaker poëzie lezen.