Van Sinterklaas kreeg ik een leuk boek:
De Tawl. Hoe de Nederlandse taal (bijna) Amerika veroverde. Er komen twee dingen in samen die voor mij belangrijk en interessant zijn: fietsen en taal. Dat had Sinterklaas dus goed gezien! Het fietsen speelt een bijrol, maar die is wel net groot genoeg om er reiskriebels van te krijgen: zo’n fietstocht, dat lijkt me ook wel wat!
Het accent ligt op de taal, zoals de ondertitel aangeeft. Philip Dröge ging op zoek naar de sporen van het Nederlands dat ooit volop gesproken werd in de staten New York en New Jersey. Globaal wist ik daar wel wat van af, bijvoorbeeld over de talige sporen van het Nederlands in het Amerikaanse Engels: woorden als cookie en boss. Ik wist ook wel dat de oorsprong van de stad New York Nederlands was, met namen als Huis-tuin-straat (Houston Street) en Konijneneiland (Coney Island). En ik wist ook dat het misschien niet eens zo heel veel heeft gescheeld of Nederlands was de taal van de nieuwe wereld geworden, niet Engels.
Ergens daar pikt Dröge de draad op: in de tijd dat Nederlands in het prille New York de belangrijkste taal was. Die groeide en zich verspreidde, geografisch, maar ook qua sprekers: ook mensen zonder Nederlandse voorouders hadden het als moedertaal. Maar uiteindelijk legde het Nederlands het af tegen het Engels. De laatste moedertaalsprekers van de ‘Tawl’ overleden in de twintigste eeuw.
De geschiedenis van het uitsterven is bijvoorbeeld op oudere begraafplaatsen te zien: de oudste grafstenen zijn in het Nederlands, en op een gegeven moment worden ze Engels. En zo zijn er nog een boel sporen waar je langs kunt fietsen, ook al is er veel uitgewist. Toen in New Jersey Nederlands werd gesproken, was het een agrarische staat, inmiddels zijn het dichtbevolkte forenzensteden; veel restanten Nederlands liggen onder de nieuwbouwwoningen, de snelwegen en de malls. Toch is er nog wel wat hier en daar, want het ging de Nederlandstaligen goed en velen konden huizen laten bouwen die nog steeds staan.
In zijn omzwervingen komt Dröge bijzondere plekken en mensen tegen, en hij vertelt er fraai over, met een prettige dosis humor. Hij schuwt ook de rafelrandjes niet: uitvoerig gaat hij in op een geval van oplichterij. Dat leek een boel informatie en bronnen over de Tawl op te leveren, maar het was allemaal ‘fake’. Ook curieus is het gedeelte over een bevolkingsgroep die nog tot in de negentiende eeuw Nederlandstalig was en in de twintigste met succes de status van oorspronkelijke bewoners heeft aangevraagd. Dat zijn het niet: het zijn de nazaten van slaven en hun Nederlandstalige meesters. Hun achternamen geven het weg – en dat dat Nederlands was en niet een inheemse Amerikaanse taal, is tijdens het aanvraagproces niet echt opgevallen. De gemengde komaf maakte dat de groep met net zulke discriminatie te maken kreeg als de natives, dus helemaal gek is die status niet, maar de groep heeft nu liever niet dat er iemand in hun geschiedenis komt neuzen. Voor de vorm hebben ze een totem in hun dorp gezet.
Ik heb lezenderweg een boel opgestoken over het Amerikaanse Nederlands. De grote lijn van de geschiedenis, maar ook veel anekdotes. Zoals bijvoorbeeld de oorsprong van OK. Martin Van Buren was in de negentiende eeuw president van de VS, hij was van Nederlandstalige komaf al sprak hij het zelf niet meer. Hij was geboren in Kinderhook, New York. OK verwijst naar Old Kinderhook, en dat is gaan verwijzen naar iemand die in orde is. (Het boek brengt dat als feit, maar van Wikipedia begrijp ik dat er verschillende concurrerende opvattingen zijn over de herkomst van OK).
Ook leuk vond ik de vele eigen- en plaatsnamen die zo zijn verbasterd en anders gespeld dat je het Nederlands niet meer herkent. Zoals een meneer Freece die ooit De Vries heette. Of het plaatsje Polifly: pollen en vlaai (denk: graspollen en koeienvlaaien). In Hackensack en Katsbaan zie je het nog beter. Albany heette vroeger Beverwijck – daar ben ik geweest zonder dat te weten. En dat is niet gek, want de geschiedenis ligt best wel verstopt. In Rotterdam en Amsterdam in de staat New York bijvoorbeeld hebben de inwoners geen flauw idee van de Nederlandse steden met die namen. Voor ons is dat gek, maar waarschijnlijk zegt het wat over de Amerikaanse cultuur. De mensen die Dröge spreekt, weten wel wat voor afstamming ze zelf hebben, maar het zijn passanten op hun plekken. De geschiedenis van die plek interesseert ze nauwelijks. Sowieso is Amerika nogal op de toekomst gericht.
Die toekomst, die was op een gegeven ogenblik duidelijk Engelstalig, en dat heeft het Nederlands in Amerika de kop gekost. Een tijdje werd het zelfs bespottelijk gemaakt, als achterlijk accent. Philip Dröge zet de Tawl echter weer in het spotlight, en dat levert een kostelijk boek op.





