Waar naamwoordstijl en lijdende vorm bij elkaar komen
Afgelopen week ging het college over de naamwoordstijl, een in vele opzichten zeer nauw verwant onderwerp aan de lijdende vorm van de week ervoor:
- Beide constructies lenen zich voor het ‘wegwerken’ van de verantwoordelijkheid voor de in het werkwoord uitgedrukte actie. Als je zegt dat iets ‘geregeld moet worden’, laat je in het vage door wie, en als je zegt dat ‘het regelen’ van iets belangrijk is ook. Want dat typeert naamwoordstijl: een boel werkwoorden zijn veranderd in zelfstandig naamwoorden (‘nominalisaties’).
- Beide constructies hebben een slechte reputatie: vermijd het passief/vermijd de naamwoordstijl. Zo geformuleerd is dat schrijfadvies te ongenuanceerd, maar er is wel wat aan de hand natuurlijk. Beide constructies komen dan ook vaak voor in een bepaald type slecht geschreven teksten: met van die typische beleids- en onderzoekstaal.
- Voor beide onderwerpen lazen de studenten een hoofdstuk uit Formuleren. Onovertroffen, dat boek, maar wel al uit 1993. Het is jammer dat het nooit is geactualiseerd, qua voorbeelden en qua voortschrijdend wetenschappelijk inzicht. Voor het vak dat ik nu geef is het ook nog eens gek normatief. Wat ‘goed schrijven’ is, daarover gaat het vak niet en de andere literatuur ook niet.
- Het Nederlandse wetenschappelijk onderzoek naar de lijdende vorm en de naamwoordstijl heeft een soortgelijke achtergrond: waar het mijne naar de lijdende vorm begonnen is met vragen en kritiek op een eerdere versie van het hoofdstuk uit Formuleren, is dat voor de naamwoordstijl precies zo het geval, met Margreet Onrust als kritische vragensteller. In beide gevallen leidde het onderzoek tot een proefschrift; dat van Margreet verscheen in 2013.
- Afgelopen donderdag kwamen de twee onderwerpen bijeen in de colleges, want de studenten doen in kleine groepjes steeds een presentatie over het onderwerp van de week ervoor. Donderdag heb ik eerst genoten van presentaties over de lijdende vorm (erg leuk voor mij om anderen daarover te horen praten!) en daarna gingen we door over de naamwoordstijl.
Ook over de naamwoordstijl vond ik het dus leuk om college te geven. Het bleek wel weerbarstige materie voor de studenten, maar het extra uitleggen dat ik heb gedaan gaf mij wel een nieuw inzichtje. De studenten hadden het onder andere moeilijk met het stuk in het boek waar het gaat over predicatie en attributie. Dat zijn twee manieren om iets te zeggen over iets anders. Ik leg het uit.
Stel je voor, je hebt een boek. Dat verwijst naar een concreet ding in de werkelijkheid (de referent). Als je nou iets wil zeggen over dat boek, bijvoorbeeld dat het goed geschreven is, kan dat op twee verschillende manieren:
- Predicatie: Dit boek is goed geschreven. ‘is goed geschreven’ noemen we dan het predicaat (‘dat wat erover gezegd wordt’) bij het subject dit boek.
- Attributie: Dit goed geschreven boek. Goed geschreven is dan de attributie (’toeschrijving’) bij boek.
Je kan dan al zien dat (1) een af zinnetje is, maar (2) niet. Dit goed geschreven boek kan zelf fungeren als subject dat een predicaat kan krijgen:
Dit goed geschreven boek verkoopt toch slecht
De truc van nominalisaties is dat je zo een werkwoord, dat anders in het predicaat zou staan, in het subject kan trekken. Je kunt van dat zinnetje immers ook weer maken (ik zuig wat uit mijn duim):
Het slecht verkopen van dit goed geschreven boek geeft de uitgever financiële zorgen.
En precies dat, dus het uitdijen van het subject met allemaal attributies (hier is verkopen de kern van het subject en de hele rest tot en met boek zijn daar attributies bij), maakt de naamwoordstijl lastig. Daar komt nog bij dat verkopen, anders dan boek, een onduidelijke referent heeft. Anders dan boek kun je verkopen niet aanwijzen, en als je je het probeert voor te stellen, is het de handeling, maar dat is het werkwoord, niet het zelfstandig naamwoord. Het subject heeft dus een abstracte kern.
Wat ik me niet eerder had gerealiseerd, is dat dan hetzelfde ontstaat als wat ik in mijn post van vorige week schreef over ‘reizigers wordt verzocht uit- of over te stappen’. Uit- of over te stappen is als beknopt bijzinnetje ook heel abstract, te abstract om als goed subject dienst te doen – wat het puur ontleedkundig wel is. Een goed, of liever gezegd prototypisch, subject is menselijk, en in elk geval een identificatiefiguur die het perspectief levert en die intentioneel handelt. Uit of over te stappen en het slecht verkopen zijn dat door hun abstractie totaal niet. Het zijn dus grammaticale subjecten waarmee identificatie niet mogelijk is, en dat is voor ons taalgebruikers maar raar en lastig.
We bombarderen meewerkend voorwerp reizigers dus maar tot subject (‘reizigers worden verzocht…’), maar als dat niet kan, blijven we achter met een lastig te ‘vatten’ zin. En dat zit hem dus ook in de onmogelijkheid tot identificatie met het subject. Dat had ik me niet eerder gerealiseerd. (Het kan zijn dat Onrust (2013) er al wel wat over zegt, maar ik heb dat boek nu niet helemaal herlezen.)
Dat de naamwoordstijl lastig is, daar is onderzoek naar (dat lazen we ook vorige week), en er zaten voorbeelden van in het materiaal, onder andere deze uit ons eigen vakgebied (denk ik):
Het louter op het geheugen steunend creatief reproduceren van stukken tekst is een lastige aangelegenheid
Enkele studenten uit de tweede groep hadden ook meteen een ernstig voorbeeld gevonden. Komende donderdag volgt er waarschijnlijk meer, in de presentatie over de naamwoordstijl. Ik ben benieuwd!
Reacties
Waar naamwoordstijl en lijdende vorm bij elkaar komen — Geen reacties
HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>