‘We doen maar wat’
Onder die titel staat er in het huidige nummer van Tekstblad (2016, nr 4) een artikel over het schrijfbeleid van beleidsschrijvers van Kees Frenay en Jacqueline van Kruiningen. En die titel vat het kernachtig samen. Heel herkenbaar: de meeste adviesschrijvers die ik ken, doen ook maar wat, en als ze al eens iets bewust doen, is dat op basis van wat ze geleerd hebben over academisch schrijven. Er is ook niet echt een opleiding in beleidsschrijven, net zomin als in adviesschrijven.
Frenay en Van Kruiningen schrijven ook dat de adviesliteratuur, dus schrijfhandboeken, beleidsschrijvers in de steek laat:
- De handboeken zijn overwegend oud: 1996, 1999, 2003. Dat vind ik een groter bezwaar dan de twee auteurs: in een wereld waarin communicatie-mores razendsnel veranderen, is het opmerkelijk dat je met schrijfadviezen van twee decennia oud zou kunnen volstaan.
- De schrijfadviseurs beschouwen een beleidstekst als adviestekst. Volgens de auteurs is dat vooral problematisch omdat de besluitvormende invalshoek alleen aan het eind van het beleidsproces een rol speelt, waardoor de teksten in de andere fasen ondersneeuwen. Ik zou daar nog aan willen toevoegen: advies- en beleidsschrijven zijn twee andere ‘spelletjes’, die vooral verschillen in de relatie tussen lezer en schrijver (legde ik eerder al eens uit).
- De adviesliteratuur besteedt te weinig aandacht aan de politiek-bestuurlijke context, waardoor de tekst te veel op zichzelf staat. Herkenbaar – dat geldt voor al het schrijven in organisaties, dat het een stuk complexer is dan alleen maar een goede tekst produceren.
De auteurs zijn betrokken bij het Kennisplatform Tekst met Beleid. Dat wil verbanden leggen tussen de bestuurskunde en de tekstwetenschap. Dat lijkt me een mooi streven, alleen verbaast me wel welk model voor beleidsteksten ze ontwikkeld hebben. Dat model koppelt namelijk de vragen uit het beleidsproces aan tekstblokken. Ik weet niet of ze het echt zo bedoelen, maar het lijkt erop dat dus in één document probleemanalyse – ambities, doelen en kaders – verkenning van de mogelijkheden – voorstel met argumentatie – uitvoering én evaluatie komt te staan (p. 14). Dat kan schrijvers mogelijk helpen, maar lezers toch niet.
Het model volgt de ‘logica van de beleidscyclus’, maar is dat wel de logica van de lezer? Geen enkele lezer zit toch op één moment te wachten op een overzicht van de voorstellen en een evaluatie van het uitgevoerde voorstel? Dat zit in tijd zo ver uit elkaar dat het aparte teksten moeten zijn. Zo zie ik het ook in de praktijk, zo schrijft bijvoorbeeld het Taalcentrum-VU erover en zo train ik het zelf ook: één document per fase, en daar eerst over tot overeenstemming komen voor je verder gaat.
Ik denk ook dat de auteurs iets soortgelijks bedoelen, maar het staat niet in de tekst. Het is iets wat ik altijd sterk zou benadrukken: ik zet het belang van de lezer altijd voorop. En dat komt mogelijk weer voort uit de specialisatie in ‘mijn’ genre, adviesrapporten, waarvoor geldt dat de lezer je klant is wiens belangen je als adviseur dient.
Tegen het eind van het artikel (p. 14) schrijven de auteurs nog een zin die ik bijna letterlijk ook al heel vaak heb gezegd:
Beter matige tekst in een goede structuur dan slechte structuur met goede tekst.
Daar ben ik het helemaal mee eens.
Reacties
‘We doen maar wat’ — Geen reacties
HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>