Net uit: Oase Magazine jaargang 4 nummer 1, met daarin drie mini-columns over sport van mij. Eentje ervan vind ik zelf een van de bijzonderste die ik ooit geschreven heb. Ik krijg van de redactie altijd thema’s op, dit keer onder andere ‘heftig’. Ik liep er net over na te denken hoe ik dat in zou vullen toen het 9 mei werd, de 3e dag van de Giro d’Italia. Voor de niet-wielerkenners onder u: die dag overleed renner Wouter Weylandt na een val in de afdaling. Ik zat live te kijken naar wat mij betreft te schokkende beelden. De camera hoeft niet altijd overal zo dicht op te staan. Daar was mijn onderwerp, realiseerde ik me na een paar uur. Maar ik voelde me er eerst helemaal niet goed bij, het was me al te zeer ‘de een z’n dood….’ Dat ebde weg, en ik stuurde hem toch maar in. Toen ik vandaag mijn column herlas, voor het eerst sinds mei, kreeg ik weer kippenvel. Ik zie het bovendien nu meer andersom: hoe meer mensen er nog eens bij stilstaan, op een goede manier, des te minder zinloos is zo’n overlijden.
Categorie archieven: verschenen
Buitenkunst-teksten 5
Tot slot nog drie korte teksten van vorige week. De eerste schreef ik bij gastdocente Tjitske Jansen, toen we werkten vanuit een mooie herinnering, en in een vrije vorm. De thematiek sluit losjes aan bij mijn meest recente Tekstblad-column, en het is voor mij een jaarlijkse ervaring:
De marathon
Hmm, het is toch langer fietsen dan ik had verwacht. En overal staan mensen, op sommige plekken rijen dik. Daar zie ik gelukkig nog een plekje aan het dranghek, pal vooraan en niet te dicht bij de fanfare. Snel zet ik mijn fiets weg en stel ik me strategisch op.
“Weet u op hoe veel kilometer we hier precies zitten?” vraag ik aan de vrouw naast me aan het hek. “Net voorbij de 30,” zegt ze. Ik sla aan het rekenen. Hij dacht aan 3 uur 15, het is nu kwart over één, dus dan zou ik, uh… – ja, net op tijd zijn hier, maar dan moet hij wel snel komen nu.
“Ik sta hier voor mijn man,” zegt ze. “Ik ook,” zeg ik, en dus niet voor een praatje. Ik tuur gespannen naar de lopers. Nog niet, nog niet, nog niet, ik heb hem toch niet gemist? Potverdorie, dat zou balen zijn – maar dan gaat hij wel ontzettend goed.
Is dat hem? Nee, die heeft iets groens aan, dat kan niet kloppen.
In de verte, daaro? Nee, weer niet – hè. Hij moet nu echt wel heel snel komen, anders is-ie ingestort.
Daar is-ie, daar is-ie, daar komt-ie! Oh, wat ziet het er nog goed uit! Natúúrlijk herken ik hem van verre, altijd toch, er is geen ander zoals hij.
“Gaat goed Henk!” roep ik als hij voorbij komt. Ja, hij hoort het, er kan zelfs nog een klein zwaaitje af.
“Dat was de mijne,” zeg ik tegen de buurvrouw. Dan draai ik me om en loop terug naar mijn fiets. Als ik opschiet, kan ik hem bij 35 nog een keertje zien passeren.
De andere twee schreef ik een keer tussendoor. Dan was ik zo af en toe op zoek naar woorden om uit te leggen wat ik mooi vind aan de Flevopolder, en waarom ik het elk jaar zo’n kick vind om erdoorheen te fietsen, op weg naar Buitenkunst – iets wat lang niet iedereen begrijpt, maar ik denk ook dat je er echt voor moet fietsen, in de auto zie je het niet. In ieder geval, hier zijn twee pogingen, de eerste op de fiets, de ander niet:
1
Groen
In alle tinten en vormen
En dat voor heel lang
En naar alle kanten
Met daarin één richting:
De kant die ik opga
Dat is ruimte.
2
Jij was ooit de bodem van de zee
Had je dit toen durven dromen?
Uit jou komt al dit groen
In jou ligt een greppel
Over die greppel ligt een brug
En op die brug zit ik.
Ik heb wel vaker gemerkt dat als ik me een tijdje intensief met ‘slijpen’ aan mijn taal bezig houd, als het dus ook mooi moet klinken en ik daar de tijd voor neem, er als vanzelf iets meer poëtisch uitkomt. Terwijl ik van mezelf denk dat ik niks heb met poëzie schrijven… Volgend jaar bij Buitenkunst daar maar eens iets mee doen?
Klaas (Buitenkunst-teksten 4) (doet ’t nu!)
Gisteren schreef ik erover dat ik schrijvend ontdekte waar de ’troefkaart’ eigenlijk over ging. Dat soort ontdekkingen fascineren me: het voelt alsof het verhaal er ‘al is’, en dat ik als schrijver het alleen maar hoef te ontdekken. Zo is het natuurlijk niet echt, of althans, ik geloof daar niet in: alles komt voort uit mijn eigen verbeelding, en ineens gaat daarin een nieuw deurtje open ofzoiets. Hoe dan ook: ik vind het één van de mooiste ervaringen tijdens het schrijven.
Het sterkst had ik deze ervaring vorige week woensdag. We hadden toen eerst allemaal een personage bedacht. Ik had Klaas handen en voeten gegeven, maar pas toen ik ging schrijven ‘ontdekte’ ik een heel belangrijke eigenschap van hem. Dat kwam mede door het contact met één van de andere personages, want dat was de opdracht: alle personages hadden ‘iets’ met een plein, en op dat plein speelde van ieder van ons een kort verhaal zich af. Die korte verhalen hebben we ingesproken en de andere Buitenkunst-deelnemers konden op donderdagavond naar ons ‘luistercafé’ komen om ze af te luisteren.
Vandaar dit keer een luisterverhaal. Maak kennis met Klaas.
We hadden bij deze opdracht een begrenzing aan de lengte opgekregen van 500 woorden in de eerste versie; de tweede mocht dan iets langer zijn. Voor mij is dat niet zo’n probleem, omdat mijn columns allemaal 500 woorden of minder zijn: ik ben gewend aan die lengte. Mijn eerste versie was zelfs maar 400 woorden en op basis van de feedback van docente Jannemieke heb ik er elementen aan toegevoegd die het meer een ‘filmpje’ maken, zodat je de mensen en de scene beter voor je ziet. Dat was leerzaam – en leuk!
[ Edit 12 augustus: ‘Klaas’ deed het eerst niet, maar nu wel! ]
Ruzie (Buitenkunst-teksten 3)
Gister had ik het erover dat er in het theater conflict moet zijn. Op dinsdag tijdens mijn Buitenkunst-week hebben we dat helemaal gethematiseerd door een ruzie te schrijven. Bovendien werkten we die dag met een heuse enscenering, iets wat vanwege de focus op schrijven verder amper aan de orde kwam.
De scene was als volgt: je zit op een mooie zomerse dag in de tuin. Achter de schutting ontspint zich een ruzie tussen de buren… We schreven dus de tekst voor die ruzie, en twee daarvan, waaronder de mijne, zijn ’s avonds inderdaad uitgevoerd, compleet met en schutting op het toneel. Ikzelf las de vrouwenstem, van achter de schutting dus: ik stond op het toneel, maar kon het publiek niet zien en omgekeerd. Bovendien kon ik ook niet zien wat de groepsgenoot vóór de schutting deed. Die had als enige een meer acterende rol, maar hij acteerde minimaal – en schijnt dat erg goed gedaan te hebben!
Hier is mijn tekst; het gaat om een man en een vrouw. In eerste instantie had ik hem tot aan de lange stilte geschreven; de laatste zin is nogal groepswerk geweest.
M: Jij nog thee?
V: …
M: Oehoe
V: …
M (hard): Hé!
V: Huh?
M: Waar ben jij nou mee bezig?
V: Gewoon, ik zit hier te lezen.
M: Gewoon, noem je dat gewoon, met oordoppen in je oren in de tuin zitten.
V: Lekker rustig hoor.
M: Stel je niet zo aan.
V: Aanstellen? Ik?
M: Ja, dat slaat toch nergens op.
V: Waar maak je je druk om, dat maakt toch niet uit, daar heb jij toch geen last van, als ik hier met oordoppen zit?
M: Nou, ik begrijp echt de boodschap wel, hoor.
V: Boodschap? Wat bedoel je daar nou weer mee?
M: Mevrouw vindt weer dat ik de muziek te hard heb staan. Ze gunt me dat lolletje niet eens.
V: Stel je niet zo aan. Ik doe juist die oordoppen in zodat jij ongestoord kun luisteren. En nou maak jij daar een probleem van. Ik snap echt niet waar dat over gaat.
M: Zo hard stond m’n muziek helemaal niet.
V: Onee? Nou, ga de buren maar vragen! Maar dat kan je niet schelen natuurlijk, hè, dat iedereen mag meegenieten van jouw ‘lolletje’. Mag meegenieten? Móet meegenieten. Meneer draait een muziekje en daar mag n-i-e-m-a-n-d aankomen.
M: Nou, dan ga ik wel, dan hoef je het nooit meer aan te horen.
V: Jaja, dat kun je wel, hè, als het moeilijk wordt: ervandoor gaan. Net als toen.
M: Oh, nee, daar gaan we weer. Ik dacht laatst al: wanneer krijg ik dat weer eens voor mijn voeten. Ik heb hem al een tijdje niet gehoord. Maar verdwijnen doet het nooit.
V: Verdwijnen doet het zeker nooit. Voor jou misschien, maar voor mij niet.
M: Oh ja, want voor een vrouw is dat véél erger natuurlijk, daar kan ik me natúúrlijk niets bij voorstellen.
V: Jij kon weglopen, ik niet.
M: Nee, en hoe ik het ook wend of keer, nóóit zal het voor mij hetzelfde zijn. Het was jouw buik, jouw pijn, jouw falen. Maar het was ook mijn kind, hoor je dat?!
[ 30” stilte ]
V: Toen op die dag, hè, waar was je toen eigenlijk?
Wat ik hiervan vooral geleerd heb, is het belang van het uitspelen van een ’troefkaart’, wat de vrouw hier doet door ‘net als toen’ in te zetten. Dat is de doorgang naar de diepere laag van dit conflict, waardoor het niet blijft steken in gehakketak over muziek – wat voor het publiek of de lezer niet zo interessant is. De scene die ik in eerste instantie had geschreven, was wel blijven steken.
Tijdens het nadenken over de troefkaart, ondertussen vijlend en schavend aan de tekst, beleefde ik weer één van die bijzondere schrijfmomenten, namelijk dat die diepere laag zich als het ware vanzelf aandiende, alsof hij er al was en ik hem alleen maar hoefde te ontdekken. Schrijvers zeggen daarover ook wel dat het op zo’n moment lijkt alsof het verhaal zichzelf schrijft – en dat voelt erg lekker!
Groen (Buitenkunst-teksten 2)
Eén van de leuke en leerzame dingen van vorige week was dat we steeds vanuit een ander uitgangspunten begonnen met schrijven. Bijvoorbeeld: vanuit een herinnering, vanuit improvisatie, vanuit verbeelding (‘bedenk een personage’) en vanuit zintuiglijke waarneming. Van dat laatste een voorbeeld.
Op maandag (het was toen prachtig weer) werden we na een inleidende oefening ‘weggestuurd’ om ergens op of bij het Buitenkunst-terrein precies op te schrijven wat onze zintuigen ervoeren. Je kan makkelijk schrijven ‘het is hier mooi’, maar dat heeft een lezer maar van je aan te nemen dan. De kunst is om wat je zintuigen als ‘mooi’ ervaren zo op te schrijven, dat een lezer gaat vóelen ‘het is daar mooi’, zonder dat je dat woord hoeft te gebruiken – iets wat in de schrijftheorie wel bekend staat onder het motto ‘show, don’t tell‘.
Ik ging zitten op een planken bruggetje over een greppel naast het terrein, en schreef uiteindelijk onder andere dit:
Eskimo’s hebben toch al die woorden voor sneeuw? Ik wou dat ik zo vel woorden had voor groen. Kroosgroen op 30 centimeter onder mijn bungelende voeten, grasgroen en rietgroen aan mijn rechterkant. Iets verderop brandnetelgoen en daarna lindegroen en eikgroen. Een buitenbeentje is berkgroen, dat is donkerder en harder. Links zuringgroen, klavergroen, weilandgroen, poldergroen; daarboven polderblauw met polderwitte wolkjes, voortbewogen door een polderfrisse wind. Die ik ook in mijn gezicht voel. Erin voel ik de ruimte.
Maar we waren bezig met dialogen, dus aan het eind van de dag had dit fragment de volgende metamorfose ondergaan:
A: Eskimo’s hebben toch al die woorden voor sneeuw?
B: Eskimo’s? Oh, de Inuit, ja, ga verder.
A: Nou, ik wou dat ik zo veel woorden had voor groen.
B: Groen! Wauw – daar houd ik van. Het allergroenst is het regenwoud. Toen ik laatst in Brazi…
A: Grasgroen en rietgroen, bedoel ik, zo ver als je kunt kijken. En kroosgroen in de sloot.
B: Kroosgroen – kroos is helemaal niet groen. Olijfgroen en cactusgroen, dat zijn pas
groenen! Ben je wel eens in de woestijn geweest?
A: Geef mij maar lindegroen en eikgroen langs het water.
B: Zwets niet, de baobab, díe is pas groen – maar die zul je wel niet kennen.
A: Berkgroen, dat is donkerder en harder. En zuringgroen, klavergroen, weidegroen.
B: Weidegroen. Nú kan ik je volgen. Je bedoelt de Alpen: weilandje, koetje erop, scherpe toppen, plukje sneeuw in de ver…
A: Neehee, niks Alpen, poldergroen, bedoel ik.
B: Poldergroen?
A: Ja, Poldergroen. En erboven polderblauw, met polderwitte wolkjes.
B: Wat moet je dáár nou mee?
Om mijn zoektocht naar het onder woorden brengen van wat ik mooi vind aan de Flevopolder los te laten en over te stappen op een toch wat narige dialoog, dat was even een horde. Maar uiteindelijk was ik wel tevreden, en het is gewoon zo dat een dialoog pas interessant wordt als er iets van frictie is, een conflict – het heet niet voor niets drama…
Het beste schrijfadvies dat ik ooit kreeg
Net online gegaan, in de zomerserie van Tekstblog ‘het beste schrijfadvies dat ik ooit kreeg’, dat van mij: ‘schrijf door!’, oftewel: scheid de scheppende fase van het redigeren. http://www.tekstblog.nl/schrijfadvies-louise-cornelis-scheid-creeren-en-redigeren/
Dialogen in de polder
Vorige week was ik voor de vijfde keer naar Buitenkunst – vorig jaar schreef ik er voor het eerst over op dit weblog. Dit jaar heb ik de Schrijfwerkplaats gedaan (week 451 in het programma). Die ging in het bijzonder over het schrijven voor toneel, al hebben we ook wel wat proza en poëzie gedaan. Zo’n werkplaats houdt in dat er meerdere docenten zijn (in ons geval twee, Jannemieke Caspers en David Mulder, en op één dag was er een gastdocente, Tjitske Jansen) en dat je elke dag een keuze kan maken uit hun aanbod. Een afwisselend programma dus, waarbij je in één dag tot een resultaat komt (of niet).
Net als vorig jaar vond ik het geweldig! Buitenkunst hééft iets, waardoor het me elk jaar weer weet te inspireren. Dat zit hem ook in het kamperen (gelukkig was het een paar dagen echt mooi weer!), de groende wijdsheid van de Flevopolder, de gesprekken met goede vriendin Beatrijs met wie ik de laatste jaren steeds samen daar ben, het contact met de andere deelnemers en het ervaren van hun uitvoeringen, die ik dit jaar van opvallend hoog niveau vond.
Ik heb vooral genoten van het toneel van de deelnemers aan de workshop over de kracht van taal, vast niet toevallig. Zij werkten de hele week met beroemde speeches, variërend van de Bijbel tot Obama en van Hitler tot Koningin Wilhelmina, en deden daar bijzondere dingen mee. Door de uitvoering in de regen (we stonden in de blubber) van donderdagavond kan ik nooit meer op dezelfde manier ‘Yes we can’ horen.
Máár doorslaggevend was mijn eigen schrijfweek, natuurlijk. Ik was daar omdat ik me eindelijk eens wilde verdiepen in het schrijven van dialogen. En dat is gelukt, en ik vond het erg leuk om te doen. Het heeft me voldoende geïnspireerd om ‘Pijn is tijdelijk’ nog een keer te gaan herschrijven, met een nieuw perspectief (een ‘gewoner’ derde-persoons-perspectief) en dús met dialogen – iets waar ik net daarvoor over twijfelde (zie mijn laatste post voor de Buitenkunst-week).
In deze komkommertijd-week in het holst van de zomer zal ik een paar teksten laten zien (en één keer horen) op dit weblog. Om te beginnen een korte dialoog die ik vrijdag schreef. Het is er één van een drieluik, dat was de opdracht, en deze is het beste gelukt. De situatie is dat twee vriendinnen de gemeenschappelijke vrienden- en kennissenkring zitten door te nemen.
A: Zeg, wat vind jij nou eigenlijk van Peter?
B: Peter? Poe, nou, dat is een hele toestand natuurlijk.
A: Hij luistert niet, hè?
B: Nee, vind je het gek, nu.
A: Nee, echt niet. Ik ging een keer een hapje met hem eten en toen viel hij mij wel drie keer in de rede met zijn eigen verhaal.
B: Maar dat kan je je toch wel voorst…
A: Of laatst, bij Hannie, toen had ik het over jeweetwel, toen met Driekus, en naadloos ging hij door met z’n eigen verhaal, ook iets met een ziekenhuis. Toen dacht ik nog: als hij nou eens één keer zou vragen ‘en hoe is dat voor jou?’ – maar niks hoor.
B: Peters vrouw heeft kanker.
A: Maar het kwartje is wel gevallen, geloof ik, want ik hoorde… Wat, wat zei je?
Afgelopen week verschenen
Twee dingetjes:
- In het augustus-nummer van Fiets mijn fietsvrouwcolumn #72, met als titel ’40+’, maar die dekt niet helemaal de lading, want het gaat meer in het algemeen over de rol van hormonen.
- Op http://www.tekstblad.nl/artikel/hardloop-en-schrijfambities mijn al eerder verschenen column voor Tekstblad, nu dus ook digitaal!
‘Pijn is tijdelijk’ staat er helemaal!
De afgelopen weken ben ik bezig geweest met het, in hoog tempo, herschrijven en publiceren van de roman die ik vorig jaar in concept schreef. Ik heb dat gedaan als feuilleton op mijn andere weblog, met elke dag een aflevering. Het is na te lezen door vanaf het begin de dagelijkse weblogposts te volgen. Dat is nog een beetje omslachtig, zeker ook omdat de data van het verhaal zelf anders zijn dan die van de weblogposts, terwijl het verhaal ook weblog-achtig van vorm is, dat loopt wat vreemd door elkaar. Daar ben ik zelf niet helemaal tevreden over, maarja, ik zag geen betere manier. ik wil nog wel gaan zorgen voor een wat makkelijker leesbare variant, maar dat kan even duren.
Ik doe elk jaar rond de Tour de France een schrijfproject, vooral erop gericht om er zelf van te leren (in een tijd van het jaar die qua werk verder rustig is). En dan vind ik het niet alleen leuk als andere mensen het kunnen volgen, het is ook noodzakelijk: mijn schrijven krijgt pas echt vorm als ik weet dat het gelezen kan en zal worden.
Vorig jaar, bij het schrijven van de eerste versie, was ik vooral gericht op het ontwikkelen van het verhaal en het draaien van ‘productie’: volgens de methode die ik toen volgde (en die me erg goed bevallen is), moest ik dan zo’n 1600 woorden per dag halen, en dat was af en toe stevig aanpoten. Ik herkende nu bij het herschrijven stukken waarvan ik dacht: pfff, wat een onzin/moeilijkdoenerij/uitweiding – maarja, vorig jaar leverde dat een boel woorden op. Eerder had ik mezelf nog niet op die woordenmassa’s weten te betrappen: mijn eerdere herschrijfactiviteiten waren nog niet echt lezergericht geweest, maar vooral inhoudelijk. Dat is voor mij het meest leerzame geweest: dat vreemde ogen dwingen, of liever gezegd: dat schrijven verandert op het moment dat het echt gelezen gaat worden.
De roman is nog zeker niet ‘af’. Aan zoiets moet je met regelmatig herschrijven langdurig slijpen en bijslijpen. Gaandeweg heb ik alweer dingen bedacht die anders zouden moeten, kleine inhoudelijk dingen bijvoorbeeld. En als ik er echt nog veel tijd in wil stoppen, zou ik een volgende herschrijving eens een heel ander perspectief geven, want dat blijft wel een beetje worstelen: de vorm is alsof het Frances’ dagboek is, een beetje zoals Bridget Jones. Maar om de lezer voldoende op de hoogte te houden, kon ik er niet omheen om af en toe dingen te schrijven en uit te leggen die zo’n meisje echt niet in haar dagboek zou zetten. Het bleef schipperen en wringen, en misschien zou ik het eens over een andere boeg moeten gooien.
Ik heb vorig jaar voor deze vorm gekozen omdat ik zelf dagelijks morning pages schrijf en dus vertrouwd ben met deze vorm, hij rolt makkelijk uit mijn pen, makkelijker (denk ik) dan andere perspectieven, en dat leek me een pré bij zo’n eerste roman. Ik dacht vorig jaar, en blijf dat denken, dat het verhaal zich echter ook zou lenen voor een filmscript. Daar heb ik alleen helemaal geen ervaring mee.
De lol van het schrijven zat hem vooral in het scheppen van de fictieve wereld. Dat was vorig jaar intenser dan dit jaar. Toch was het ook weer leuk, en kropen Frances, Mike en Juan weer in mijn gedachten en onder mijn huid. Dat is iets wat ik zeker nog wel vaker mee wil maken!
Van alles verschenen
Zoals trouwen volgers van dit weblog wel gemerkt hebben, lag het even stil: ik was op vakantie. Binnenkort een paar blogpostjes over wat talige ervaringen en observaties in Canada. Maar eerst dit: tijdens mijn vakantie zijn er nieuwe dingen van me verschenen:
- Natuurlijk m’n maandelijkse Fietsvrouw-column in Fiets van juli, over de Koernikovasering van de wielersport.
- Nog een column, in Tekstblad, met een vergelijking tussen hardlopen en schrijven (ja, echt waar!)
- Het zomernummer van Leven, met daarin nogalliefst drie stukken van mij: een recensie van het Vegetari-jaar weblog en twee stukken in het kader van het thema ‘vegetarisch eten en (top-)sport’: eentje met mijn eigen ervaringen als sportende vegetariër, en verder een interview met niemand minder dan Maarten Tjallingii, de enige vegetariër in het prof-wielerpeloton.* Bij dat interview maakte mijn man Henk de foto’s.
Verder ben ik meteen na thuiskomst begonnen met m’n Tour-schrijfproject van dit jaar: het als feuilleton publiceren van de roman die ik vorig jaar schreef. Zie http://vrouwkijkttour.wordpress.com/ en later ook wel meer hierover op dit blog.
* Een paar dagen geleden kwam naar buiten dat er sinds kort nog een is: David Zabriskie.

