Groen (Buitenkunst-teksten 2)
Eén van de leuke en leerzame dingen van vorige week was dat we steeds vanuit een ander uitgangspunten begonnen met schrijven. Bijvoorbeeld: vanuit een herinnering, vanuit improvisatie, vanuit verbeelding (‘bedenk een personage’) en vanuit zintuiglijke waarneming. Van dat laatste een voorbeeld.
Op maandag (het was toen prachtig weer) werden we na een inleidende oefening ‘weggestuurd’ om ergens op of bij het Buitenkunst-terrein precies op te schrijven wat onze zintuigen ervoeren. Je kan makkelijk schrijven ‘het is hier mooi’, maar dat heeft een lezer maar van je aan te nemen dan. De kunst is om wat je zintuigen als ‘mooi’ ervaren zo op te schrijven, dat een lezer gaat vóelen ‘het is daar mooi’, zonder dat je dat woord hoeft te gebruiken – iets wat in de schrijftheorie wel bekend staat onder het motto ‘show, don’t tell‘.
Ik ging zitten op een planken bruggetje over een greppel naast het terrein, en schreef uiteindelijk onder andere dit:
Eskimo’s hebben toch al die woorden voor sneeuw? Ik wou dat ik zo vel woorden had voor groen. Kroosgroen op 30 centimeter onder mijn bungelende voeten, grasgroen en rietgroen aan mijn rechterkant. Iets verderop brandnetelgoen en daarna lindegroen en eikgroen. Een buitenbeentje is berkgroen, dat is donkerder en harder. Links zuringgroen, klavergroen, weilandgroen, poldergroen; daarboven polderblauw met polderwitte wolkjes, voortbewogen door een polderfrisse wind. Die ik ook in mijn gezicht voel. Erin voel ik de ruimte.
Maar we waren bezig met dialogen, dus aan het eind van de dag had dit fragment de volgende metamorfose ondergaan:
A: Eskimo’s hebben toch al die woorden voor sneeuw?
B: Eskimo’s? Oh, de Inuit, ja, ga verder.
A: Nou, ik wou dat ik zo veel woorden had voor groen.
B: Groen! Wauw – daar houd ik van. Het allergroenst is het regenwoud. Toen ik laatst in Brazi…
A: Grasgroen en rietgroen, bedoel ik, zo ver als je kunt kijken. En kroosgroen in de sloot.
B: Kroosgroen – kroos is helemaal niet groen. Olijfgroen en cactusgroen, dat zijn pas
groenen! Ben je wel eens in de woestijn geweest?
A: Geef mij maar lindegroen en eikgroen langs het water.
B: Zwets niet, de baobab, díe is pas groen – maar die zul je wel niet kennen.
A: Berkgroen, dat is donkerder en harder. En zuringgroen, klavergroen, weidegroen.
B: Weidegroen. Nú kan ik je volgen. Je bedoelt de Alpen: weilandje, koetje erop, scherpe toppen, plukje sneeuw in de ver…
A: Neehee, niks Alpen, poldergroen, bedoel ik.
B: Poldergroen?
A: Ja, Poldergroen. En erboven polderblauw, met polderwitte wolkjes.
B: Wat moet je dáár nou mee?
Om mijn zoektocht naar het onder woorden brengen van wat ik mooi vind aan de Flevopolder los te laten en over te stappen op een toch wat narige dialoog, dat was even een horde. Maar uiteindelijk was ik wel tevreden, en het is gewoon zo dat een dialoog pas interessant wordt als er iets van frictie is, een conflict – het heet niet voor niets drama…
Pingback:Tekst & Communicatie » Blog Archive » Ruzie (Buitenkunst-teksten 3)