Het VIOT-congres, de grote Nederlands-Vlaamse conferentie op mijn vakgebied is eens in de drie jaar, maar drie jaar geleden kon die niet doorgaan vanwege corona, zes jaar geleden was ik in Nieuw-Zeeland en zo was het voor mij ineens negen jaar (en een maand) geleden. Vandaar dat ik uitkeek naar mijn tripje naar Enschede vorige week. Sommige vakgenoten was ik elders nog wel eens tegen het lijf gelopen, maar anderen had ik echt negen jaar niet gezien, en alleen al dat maakte het leuk. De tijd om bij te praten leek zelfs te kort, zeker omdat ik af en toe mijn eigen gang ben gegaan tussendoor, vooral uit beweeg-behoefte, en ook dat (zwemmen, hardlopen) was prettig. Hieronder een verslag van de rest, en op sommige aspecten daarin kom ik vast later nog eens terug ook, dus het was weer de moeite waard!
Dat het leuk was, was belangrijk, want als ik het puur zakelijk bekijk (wat ik niet doe, en wat niet hoeft), zou ik wel twijfelen of de investering rendeert. Die is behoorlijk, met inschrijfgeld, de verblijfkosten en de treinreis. Verdien ik dat terug? Ik keek wat bedenkelijk toen ik het programma voor het eerst zag: zakelijk schrijven en lezen is ‘uit’, het onderwijs is terug van weggeweest. Het is me al vaker opgevallen hoe zeer de wetenschap aan trends onderhevig is, en de huidige trend is nogal ver af van mijn eigen werk. Dat vind ik een beetje jammer, maar ik kan dat ook relativeren: als ik de afweging moet maken tussen het belang van hoog-opgeleide professionals en slecht lezende 15-jarigen, dan weet ik het ook wel. De vertaalslag maak ik bovendien zelf wel. En dat terugverdienen, dat is niet heel belangrijk – inspiratie is me ook veel waard.
De trend betekende echter wel dat er maar één presentatie een direct raakvlak had met mijn werk. Op vrijdagochtend vertelde Geerke van der Bruggen over onderzoek naar de begrijpelijkheid van rechterlijke uitspraken. Eén van de variabelen in haar onderzoek is de plek van de hoofdboodschap (mijn woord): voorop of achteraan. Ze had daarover geen eenduidige resultaten te melden (helaas), wel een intrigerend, maar ook niet eenduidig, gender-effect. Dat zette mij aan het denken, maar dat was wel speculatief – ik kom er nog een keer op terug hier, en wie weet ook nog met haar, dat zou ik wel waarderen.
Beperking op het onderzoek lijkt me wel dat het niet tot panklare schrijfadviezen kan leiden. Het gaat alleen om begrip van het brede publiek kijkt, en niet het effect op meer gespecialiseerde en dichter betrokken lezers. In de praktijk hebben schrijvers te maken met een spanningsveld tussen die diverse lezersgroepen. Voor die verschillende lezersgroepen had Van der Bruggen wel een mooi model met cirkels dat ik vast wel eens ga ontlenen.
Twee andere sessies hadden een inspirerend indirect raakvlak:
- Op donderdagochtend ging de ‘keynotepresentatie’ over de grote taalmodellen van AI, zoals ChatGPT en aanverwanten. Ik verdiep me daar al een tijdje in, vooral om antwoord kunnen geven op de vraag die ik al een paar keer gesteld heb gekregen: ‘waarom zouden we nog zelf moeten leren schrijven, dat kan AI toch overnemen?’ Willem Zuidema en Katrin Schulz hielpen me weer een stapje verder bij het formuleren van mijn antwoord daarop, en ze deden dat ook nog met voortreffelijke visueel materiaal, het beste van de drie dagen. De drie belangrijkste bouwstenen die ze aandroegen waren:
- Het toeschrijven van intelligentie en creativiteit aan ChatGPT is eigenlijk projectie (mijn woord): we zien als output een voor ons betekenisvolle tekst en die kennen we alleen maar als afkomstig van andere intelligente wezens, vandaar dat we denken dat AI intelligent en creatief is, net zoals wij. Maar dat is niet zo: het is een ‘stochastic parrot’ die op basis van triljoenen woorden voorspellingen doet.
- De soms rare en discriminerende output van grote tekstmodellen is niet zomaar een nog te fixen probleempje, het zit dieper dan dat: in de input, in de algoritmes en in het model. Bias en ‘hallucineren’ zit zodoende ingebakken; AI vergroot de bias die in onze maatschappij toch al aanwezig is. Een al te blind vertrouwen in technologie is daarom een ‘dode hoek’, het is zaak om zelf controle te houden.
- Aan de ethische problemen van het gebruik van AI die ik al kende, kon ik er nog een toevoegen: in lage-lonenlanden zitten mensen voor een habbekrats handmatig de ’toxic content’ uit de output te filteren. Zodat onze intellectuele productiviteit groter wordt, want dat is de stap vooruit van AI. Maar dat komt dus met een prijs.
- Op donderdag aan het eind van de middag was er een panel van maar liefst anderhalf uur over tekstanalyse, aan de hand van een nieuwe editie van een toonaangevend boek daarover (dat ik overigens zelf niet gebruik). De zes methoden in dat boek werden ultrakort gepresenteerd door de auteurs van de hoofdstukken erover, en daarna hebben we met z’n allen gekeken naar een voorbeeldtekst, een Volkskrant-column. We mochten die behandelen alsof we redacteur waren en de auteur feedback gaven, en de panelleden plaatsten onze reacties in het kader van die zes methoden. Ik vond dat erg leuk om te doen, en dat zat hem er vooral in dat ik het als bevestiging ervoer om te ervaren dat mijn vakgenoten tot overeenkomstige conclusies kwamen. Hun opmerkingen en ook dat kaderen binnen het boek zetten hier en daar ook nog een stapje verder. Ik kijk natuurlijk vaak als enige ‘deskundige’ naar een tekst, en als ik dat samen doe, is het vaak met dezelfde collega’s. Het was een feest om dat eens met zo’n twintig anderen te doen. Sowieso fijn dat er op de conferentie andere en actievere werkvormen waren dan de standaard-onderzoekspresentatie.
Van de presentaties over onderwijs in lezen en schrijven heb ik nog meegenomen dat:
- ‘graphic organizers’ voor tekststructuur werken (Bogaerds e.a. – ‘piramides tekenen!’ dacht ik dus)
- het oprukken van sociale media de leesvaardigheid op nationaal niveau beïnvloedt: als een land massaal online gaat chatten, daalt in dat land de PISA-leesvaardigheid, maar dat is wel deels een tijdelijk effect (Luyten – die het effect van het slechte Nederlandse onderwijs op die recente lage scores dus relativeerde)
- een ‘leesklimaat’ de individuele leesvaardigheid positief beïnvloedt (Wyns)
- een andere beperking op schrijven met AI is dat het dan alleen lijkt te gaan om het resultaat van het schrijven, niet om het denk- en schrijfproces (Hof)
- je om met ChatGPT en aanverwanten te schrijven eigenlijk méér moet kunnen dan wanneer je zelf schrijft, want je moet de output kunnen beoordelen (discussie bij Van der Loo)
- intensief schrijfonderwijs werkt (Bouwer e.a.).
En verder was er een boel vakinhoudelijk leuks. Ik vraag me bijvoorbeeld nog bijna elke dag een keer even af hoe je het equivalent van ‘hij twitterde’ schrijft als je twitter wilt vervangen door de nieuwe naam X. Hij xte, x’te, Xte of X’te? Die vraag stelde Alex Reuneker als een soort teaser aan het begin van zijn presentatie over de problemen die spellers ervaren met leenwerkwoorden. Ik ervoer die trouwens zelf ook, want in een paar opdrachtjes maakte ik zelf ook fouten: in ‘hij browsede’ blijft de e en ‘zij chillt’ heeft 2 l’en (dûh, sommige regels zijn wel freaky). Precies dat type fouten zijn het meest frequent bij de gebruikers van Reunekers website om de werkwoordspelling te leren.
Van een heel andere orde is dat ik (toch een beetje buitenstaander) leerde dat de taalbeheersing onder druk staat en wellicht een andere naam en/of afbakening en/of samenwerkingsverbanden nodig heeft (panel over de toekomst van het vak). Ik noem mezelf ook eigenlijk alleen maar ’taalbeheerser’ als het om dit congres gaat. Maar eerlijk gezegd zal het mij worst wezen hoe het vakgebied zich noemt.
Ook van een andere orde: de onderzoekspresentaties waren wel erg kort, met 20 minuten voor alles, dus inclusief vragen en van zaal wisselen als je dat wilde – wat in de praktijk lastig was. Dat maakte sommige sprekers zo gehaast dat ze ademnood kregen. Wat mij betreft zou er te besparen zijn op het bespreken van het onderzoeksmateriaal: hardop voorlezen van tekstfragmenten bijvoorbeeld is tijdrovend en onnodig voor een zaal vol met zeer bedreven lezers. Wel zou een handout dan af en toe fijn geweest zijn – het vakgebied lijdt al langere tijd aan Powerpoint-dwangmatigheid, vind ik. Niet altijd even goede Powerpoints ook, soms bijvoorbeeld te klein of te vol of te expliciet.
Wat ik dan wel weer fijn vond om te merken was dat er minder presentaties waren van het type ‘weinig theorie, vage constructen, maar wel statistiek tot drie cijfers achter de komma’. Daar heb ik me vanuit mijn positie aan de zijlijn in eerdere jaren wel aan gestoord. Ook viel me op hoe constructief de sfeer was, er werd ook echt met elkaar meegedacht – ook dat heb ik wel eens anders meegemaakt. Het was niet alleen mij opgevallen: in het slotwoord zei organisator Menno de Jong er ook iets over.
Net voor dat slotwoord was de inhoudelijke uitsmijter van de conferentie ook zeer de moeite waard, niet voor mij in mijn professionele rol, maar wel voor mij als burger. Stef Aupers nuanceerde het idee dat complottheorieën ontstaan doordat de sociale media als ‘echo-kamers’ aanzetten tot radicalisering. Hij vindt dat overdrijving van een mono-causaal effect, techno-determinisme, de werkelijkheid is complexer dan dat. Complotdenkers zijn niet passief, ze geven actief zin en betekenis, al is dat vaak ‘oppositioneel’ aan de reguliere ideologie. En deels is wat er gebeurt op bijvoorbeeld YouTube een spel (vergelijk: ‘Wie is de mol’ gaat ook uit van complotdenken). Het was een boeiend en ook weer opvallend goed gevisualiseerd verhaal.
* * *
En zo ging ik vrijdagmiddag tevreden naar huis, de hele terugreis lang nog aangenaam in gesprek met vakgenoten. Het was zo een uitje dat ik als nuttig en aangenaam heb ervaren. Het volgende VIOT-congres is al over twee jaar – ik kijk er nu al naar uit!