Voor de trouwe lezers van dit weblog is het geen nieuws dat ik het schrijfadvies ‘vermijd de lijdende vorm’ veel te ongenuanceerd vind, in het algemeen, maar zeker ook voor literaire teksten. Ik schreef in september bijvoorbeeld nog over een geslaagde passief in een boek van de toen net overleden Joost Zwagerman. Maar onlangs las ik een boek waarin de lijdende zinnen mij wel stoorden; volgens mij zijn ze daar niet functioneel.
Ik heb een passage ook nog even aan een andere lezer voorgelegd, want soms denk ik wel eens: ik heb last van beroepsdeformatie, ik ben immers op die constructie gepromoveerd. Maar ook die lezer vond dat er wat rammelde.
Het gaat om het boek Strak plan van Judy Westerveld. Sowieso geen heel geweldig boek: ik vond de verhaallijn ‘beveiliger neemt junk in huis en raakt dan uiteindelijk zelf verslaafd en aan lager wal’ vermakelijk maar ook ongeloofwaardig. En ik ergerde me dus aan de stijl. In het boek kijken we mee met die beveiliger, Roel, de hij in het boek. Vaak is dat probleemloos, zoals bijvoorbeeld op p. 20:
‘Nu mag jij iets zeggen,’ zegt Roel terwijl hij gaat zitten. Hij probeert vriendelijke te klinken, na zijn instructies moet hij de teugels een beetje laten vieren, correcties hebben alleen maar resultaat als iemand er ontvankelijk voo ris. Hij zoek naar woorden (…) Dan glimlacht hij maar een beetje.
Maar soms is die Roel/hij buiten beeld in een passief, zoals twee pagina’s verderop na een witregel:
Onder uit de muurkast worden de dubbel lock-handboeien gevist die hij ooit bij zijn favoriete dumpzaak aan de Korte Hoogstraat kocht. Voor het eerst doet hij ze bij iemand om. Het is fijn, zo soepel als de sleuteltjes draaien en met voldoening hoort hij het klikgeluid…
Ik kan dat bijna niet anders lezen dan dat degene die dat ‘vissen’ doet, niet zomaar Roel is. Immers, Roel is de hele tijd Roel of hij in de tekst, terwijl de lijdende vorm hem juist buiten beeld zet. Maar het is Roel toch echt wel. Net alsof hij zich een beetje van zichzelf distantieert?
Nog een pagina verderop, ondertussen is Roel steeds weer hij-hij-hij geweest die boodschappen gaat doen, en dan staat er:
Twaalf minuten later worden niet alleen meel, melk en eieren, maar ook schenkstroop, appels en andere in de winkel haastig bij elkaar gegriste etenswaren op het aanrecht uitgestald. Ieder product wordt hardop benoemd.
Weer zo’n moment: hè, doet Roel dat niet zelf? Is die junk dan boodschappen gaan doen? Maar die zit met die handboeien vast. Of kijken we nu door de ogen van die junk? Maar nee, want de tekst gaat daarna weer gewoon met hij verder en dan blijkt dat we nog steeds ook een beetje in Roels hoofd kunnen kijken:
Dat gaat vanzelf, en nu hij er eenmaal mee begonnen is, kan hij niet meer stoppen.
De lijdende vorm kán een bijzonder en sterk perspectiefeffect bewerkstelligen juist door die vervreemding van de handelende persoon, maar hier is dat alleen maar verwarrend. Hier zou ik zeggen: ga juist maar door met dat persoonlijke, identificatie-mogelijk-makende perspectief van het persoonlijk voornaamwoord. De hoofdpersoon is dan gewoon Roel of hij, en niet een onzichtbare handelende persoon van een passief.