Een recensie van het boek Het snapgevoel. Hoe de illusie van begrip ons denken gijzelt in twee delen: vandaag over de inhoud, volgende week iets over de vorm.
Ergens in december viel ik in zo’n boekenprogramma op zondag en ving ik iets op wat meteen mijn interesse had: dat metaforen je een onterecht gevoel van begrip kunnen geven.
Ik moest meteen denken aan een situatie van inmiddels al 15 jaar geleden. Ik deed toen een coachingsopleiding en we bespraken in de groep onze ideeën voor het thema van het eindwerkstuk. Eén van de mede-cursisten wilde iets doen met ‘afstand en nabijheid’ in het contact. We praatten daar even over door en op een gegeven ogenblik vroeg ik argeloos: ‘Afstand en nabijheid zijn metaforen, kun je ook letterlijk zeggen wat je wilt gaan onderzoeken?’
Ik stuitte op totaal onbegrip, niet alleen van haar, maar ook van de rest van de groep én de docent. Er werd meewarig naar me gekeken: Louise snapt het niet. De docent heeft mij toen nog op verschillende afstanden tot hem neergezet om me te laten ervaren wat ‘afstand’ en ‘nabijheid’ is, maar, zo probeerde ik uit te leggen: bij coachingscontact gaat het nou juist níet om die letterlijke afstand. Maar ik kreeg het niet uitgelegd, en ik kan de frustratie daarom nóg voelen. Ik had een punt, dat wist ik zeker – en nog.
Nouja, dat hoorde ik dus op TV bevestigd worden door Herman de Regt en Hans Dooremalen. Inderdaad zorgen metaforen voor een gevoel van snappen, maar dat zet je als het ware klem in die metafoor. Net zoals bijvoorbeeld onze tijd=geld-metafoor het bijna onmogelijk maakt om anders over tijd te denken dan als schaars goed dat je kunt ‘hebben’, ’tekort komen’, ‘geven’ en zelfs ‘stelen’ (van de baas). Dus ik dacht: dat boek moet ik hebben.
In dat boek nog meer bevestiging inderdaad, en verder een interessante uitleg over de achtergrond van dat lekkere maar soms onterechte snapgevoel (iets snappen is een soort cognitief orgasme). Bij bijvoorbeeld iets als radiogolven, die door de lucht lopen en dan ergens opgevangen worden en dan heb je geluid. Maar wat golft er dan, en waar loopt dat doorheen als het ook kan in het luchtledige? Niemand die dat echt snapt, dus houden we het maar bij die golfbewegingsmetafoor.
De auteurs eindigen met een pleidooi voor psychologieles op de middelbare school, zodat jongeren de valkuilen van menselijk denken leren kennen en beter worden in kritisch denken, iets wat volgens de auteurs ‘moeilijk en inspannend’ is (p. 206). Inderdaad, al weet ik niet of psychologie dan helpt, maar kritisch leren denken – ja, vind ik ook hoognodig. Dat is het andere haakje, naast metaforen, met mijn vakgebied: om goed te schrijven, bijvoorbeeld om helder te argumenteren, moet je ook dat moeilijke en inspannende denkwerk verrichten.
Toch heb ik me ook geërgerd aan het boek. Voor de auteurs is wetenschappelijke kennis wel heel absoluut superieur. Ze gaan bijvoorbeeld voorbij aan het relatieve karakter ervan – na een paradigmaverschuiving ziet de wereld er wel eens heel anders uit, en in de menswetenschappen is er maar weinig zekere kennis. Ze geven de evolutieleer als voorbeeld van een terecht snapgevoel, maar dat is volgens mij nou net eerder een uitzondering in de mate van een ‘solide’ en niet-betwijfelbaar wetenschappelijk fundament dan een representatief voorbeeld van hoe boven alle twijfel wetenschappelijk kennis verheven is.
Hun tegenvoorbeeld, een volgens hen wijdverspreid onterecht snapgevoel, is dat van de vrije wil. Die bestaat niet, zeggen de auteurs, alles is gedetermineerd. Nou, dat weet ik een heel stuk minder zeker. Ik weet sowieso dingen een heel stuk minder zeker dat deze auteurs, mijn hele wereldbeeld is wat minder dichtgetimmerd dan het hunne. Maar goed, het zet wel aan tot denken.
Als boek dus de moeite waard. De manier waarop het is geschreven, is opmerkelijk en wat mij betreft niet zo geslaagd – het had bijvoorbeeld stukken korter gekund. Daarover volgende week meer.