Net uit: Tekstblad nummer 2 van dit jaar, met daarin een column van mij over een onderwerp dat op dit weblog ook regelmatig de revue passeert, namelijk dat goed schrijven niet een kwestie is van het toepassen van al die moeten’s en mag-niet’s die veel schrijfadviseurs en -trainers op je af sturen. Als je die allemaal serieus neemt, krijg je namelijk geen letter meer op papier uit angst om te zondigen, en op elk regeltje is wel een uitzondering te bedenken.
Maandelijkse archieven: april 2012
Weer drie mini-columns uit
Net uit: Oase Magazine jaargang 4, nummer 5, met daarin drie mini-columns over sport van mij. Van eentje ben ik wel blij dat ik er eindelijk eens een publicatiemogelijkheid voor heb gevonden: het verhaal over hoe ik toen ik in 1998 een zomergriepje had, de Tour de France herontdekte. Die dag zou mijn leven veranderen, en dat was dan ook het thema van die week in het blad: belangrijke momenten. Voor Oase Magazine schrijf ik namelijk altijd op thema: ik krijg een aantal thema’s van de redactie, en daar schrijf ik dan een column bij, over mijn eigen sporten of over dat van anderen, inclusief de topsport. De andere twee thema’s waarbij ik voor dit nummer een column geschreven heb zijn ‘als een coach’ (thema voor de week dat het EK voetbal plaatsvindt) en ‘Wat bezielt je?’.
Powerpoint-Karaoke
Een kort postje om een erg grappig idee door te geven, dat me bereikte via Neder-L: de Powerpoint-karaoke.
Terugblik cursus voetbaljournalistiek
De oplettende lezers van dit weblog hadden misschien al gemerkt dat er hier en daar voetbalgerelateerde voorbeelden opdoken (zoals hier en hier), en dat was niet toevallig. De afgelopen maanden deed ik een cursus voetbaljournalistiek. Nee, ik ben niet ineens een grote voetbalfanaat geworden, ik zag de cursus als een manier om een inkijkje te krijgen in de sportjournalistiek. Schrijven over sport doe ik al, en voetbal is dé sport, natuurlijk, en alleen al daarom interessant. Ik las in de herfst over de cursus, en dat klonk goed – vandaar. Ik ging op zoek naar achtergrond, inspiratie en handvatten. Hier een terugblik met reflectie op de voetbaljournalistiek én op schrijfdidactiek.
Goudmijn
De cursus bood meer dan een inkijkje in de voetbaljournalistiek. Het programma zat namelijk zo in elkaar dat er per bijeenkomst twee sprekers waren, allemaal coryfeeën uit de voetbaljournalistiek en de voetbalwereld. Om wat namen te noemen: Kees Jansma (nu persvoorlichter Nederlands elftal), Barbara Barend (nu onder andere Helden), Willem Vissers (Volkskrant), Sjoerd Mossou (AD), Guus van Holland (ex-NRC), Antal Crielaard (Trouw) en Jan Poortvliet (oud-international, nu trainer Telstar). In totaal waren het dus zo’n twintig gastsprekers, die allemaal vooral vertelden wat ze zelf deden en gedaan hadden.
Inspiratie gaf dat zeker zo af en toe. Voetbal (sport in het algemeen) geeft de journalist allerlei mogelijkheden om z’n eigen gang te gang. Immers, iedereen heeft tegen de tijd dat de krant uitkomt al lang de uitslagen gezien, en vaak al de hele wedstrijd live op tv. Dus je móet wel iets anders, je móet een eigen invulling geven, en daar kun je allerlei kanten mee op. Voor journalisten is het dus eigenlijk een goudmijn.
De sprekers vertelden over hoe zij het goud uit die mijn delven. Dat was meestal wel prettig om naar te luisteren. Een paar keer kwam aan de orde dat het belangrijk is voor een journalist om aardig gevonden te worden. Alleen dan krijg je mensen echt mee, in een interview bijvoorbeeld, of als bron van nieuwtjes. Die ‘likeability’ hadden de sprekers wel. Dat is voor mij dan ook het grootste nieuwe inzicht geweest voor wat betreft de journalistieke vaardigheden: hoe belangrijk aardig gevonden worden en ‘vertrouwbaarheid’ zijn. Het zat hem vooral in het gevoel dat ik had dat ze met open vizier streden: weinig geheime agenda’s, weinig achter de ellebogen.
Sterke verhalen
Nadelen had al dat luisteren ook wel. We kregen keer op keer natuurlijk de geromantiseerde, gekuiste, sterke, stoere versie van iemand loopbaan en werk voorgeschoteld. Vaak dacht ik: wat leer ik hier nou precies van? Nouja, in elk geval ook wat ik niet wil. Ik vond het regelmatig een rare, extreme, mateloze wereld, waar ik me over verwonderde en ook wel om moest lachen.
Lachen moest ik bijvoorbeeld om het fenomeen clubwatcher: een journalist die voor een bepaald medium alles van één club volgt. De grote clubs worden gevolgd door de landelijke kranten en Voetbal International; kleinere clubs op z’n minst door de lokale krant. Dus een flink aantal volwassen mannen verdient een aardige boterham ermee door elke dag te zitten koekeloeren naar en praten met een stelletje over het paard getilde jongetjes en hun spelletje. Hilarisch eigenlijk.
Want dat is het natuurlijk (ook), hè: een wereld vol jongetjes die te snel te rijk zijn geworden, die bij hun clubs worden afgeschermd van de gewone wereld, en die met die paar uurtjes training te weinig om handen hebben. De enige gastspreker die er ook op die manier naar keek, Marcel van Roosmalen, stal daarom mijn hart. De rest nam voetbal allemaal wel heel serieus.
(Overigens ben ik ook wel weer blij dat dat gebeurt, want het leidt tot mooie journalistiek. Voetbal International bijvoorbeeld is bijna een archaïsme, vind ik – waar vind je nog zo’n degelijk weekblad, met zo veel en zulke lange verhalen erin? Alleen al de cover roept jeugdherinneringen bij me op, met die recht-toe-recht-ane aankondigingen. Vroeger waren alle tijdschriften zo, tegenwoordig moet het veel glossier en schreeuwender.)
Vreemde eend
Ik vond het dus een vreemde wereld; nou was ik natuurlijk ook wel een beetje vreemde eend in de bijt. Niet alleen als vrouw (dat waren drie van de 15 deelnemers), maar vooral vanwege mijn leeftijd: ik was de oudste, de meeste deelnemers waren rond de 20, en zo werden we meestal ook toegesproken: als studenten. Dat had ik niet verwacht, ik had meer midlife-crisis-mannen verwacht, en zeker geen studenten bij deze toch vrij prijzige cursus. Maar de opleidingen journalistiek hebben geen vergelijkbaar vak, vandaar.
Als je 20 bent en dolgraag carrière wil maken als voetbaljournalist, zit je heel anders bij zo’n cursus dan ik, voor wie het iets is voor ‘erbij’ – want mijn adviesrapportenwerk is en blijft voor mij veel belangrijker. Dat maakt nogal uit bij uitspraken van de gastsprekers als ‘het vraagt 24 uur per dag, 7 dagen in de week inzet’ en ‘het beste kun je beginnen bij een kleine, regionale krant, waar je voor een paar tientjes de plaatselijke voetbalvereniging verslaat’ en ‘het kost je zo’n 20 jaar om te top te bereiken’. Tsja, als het zo moet… Jammer dat het niet ging over andere manieren. Terwijl daar volgens mij juist wel ruimte voor is, vanwege het belang van het eigen geluid en vanwege het belang van met enige afstand kunnen kijken naar die gekke wereld.
Maar hoe je op zo’n andere manier je weg vindt, daarover heb ik weinig geleerd. De gastdocenten zijn allemaal al lang en breed gearriveerd en begonnen in een heel andere tijd. Natuurlijk hadden ze ook bijna stuk voor stuk gelijk dat het een kwestie is van doen en dat er altijd ruimte is voor een echt goed stuk, maar dat is me toch te makkelijk gezegd in een tijd waarin er bijna geen branche zo onder druk staat als de journalistiek: afnemende financiën en een toenemend aantal afgestudeerden, plus toenemende commerciële druk (voorbeeld van discussie/achtergrond daarover). Wat ik graag had gewild, was aandacht voor hoe je een idee succesvol onderbrengt bij een medium. Stel dat we allemaal een voorstel hadden gemaakt en dat hadden laten beoordelen door een hoofdredacteur, met wie zou hij wel/niet in zee gaan en waarom?
Zitten-en-luisteren
Dat brengt me op een ander punt dat ik heb geleerd, iets heel anders, want niet direct aan voetbal gerelateerd, maar wel relevant voor mijn werk: over wat wel en niet een goede cursus is. Twintig vooraanstaande gastdocenten, dat klinkt hartstikke leuk, en ik heb dan ook heel veel gehoord en dat was beslist vermakelijk en/of interessant. Maar maar ik heb echt te weinig geleerd.
Niet elke journalist is een goede spreker of docent; zitten luisteren is sowieso heel passief. Na een bijeenkomst of vijf had ik het wel gehad daarmee, vielen de gastsprekers steeds meer in herhaling, en gingen de avonden dus lang duren. Mijn groepsgenoten heb ik amper leren kennen, want dat gebeurt ook niet als je vooral zit en luistert – en een enkele keer een vraag stelt.
Nou wist ik dat allemaal wel zo’n beetje, als valkuilen van de luister-werkvorm, maar het was goed om het zelf weer eens te ervaren. Oja, daarom zijn er activerende werkvormen, oja, daarom hanteer ik Kolb (ervaringsgericht leren, verschillende leerstijlen), oja, daarom geloof ik in zelfsturing. Kortom: oja, daarom is didactiek belangrijk.
Sneeuw en andere ongemakken
Er zaten wel een paar schrijfopdrachten in de cursus, dus een beetje doen moesten we wel. Eén van de opdrachten viel eerst door pech (winterweer) in het water. De afspraak voor de vervangende opdracht werd verteld in de eerste vijf minuten van de cursusavond daarop. Net die keer was ik door de winterdienstregeling van de NS vijf minuten te laat, en ik had dat dus niet gehoord. Niemand heeft de moeite genomen mij even bij te praten, en zo ontdekte ik de nieuwe deadline op het moment dat hij zo’n beetje verstreek. Dat was géén pech. Een commerciële cursus hoort iets beter voor z’n deelnemers te zorgen, vind ik. Dat zijn klanten, immers.
Ik heb toen nog snel wat in elkaar geflanst voor die opdracht. Ik was blij met de feedback die ik kreeg (bevestiging dat ik best wel kan schrijven), maar heb met verbazing zitten kijken naar hoe we die kregen. Deze docent (die gelukkig wel een prettige babbel had) gaf iedereen met individueel commentaar zijn tekst terug. Maar we hadden de teksten niet van elkaar gelezen, dus dat was nogal abstract. Hij hamerde erop dat we geen clichés mochten gebruiken.
Ik vind: schrijven leer je niet door te horen wat er níet moet, maar door te oefenen hoe het wél moet. En praten over teksten doe je met de tekst op tafel. Op dat punt vond ik de bijeenkomst die we hadden met Michel van Egmond (VI) en Antoinette Scheulderman (o.a. VI en RTL) leuk, want van allebei hadden we van tevoren enkele artikelen moeten lezen. (Die bijeenkomst was bovendien in de studio van VI-tv, en we woonden daar ook een opname van bij, wat ook leuk was, zeker het kijkje in de regiekamer.)
Zelf schrijven
Nog beter vond ik de bijeenkomsten waarin we zelf wat hebben gedaan, namelijk met Karel van den Berg over journalistieke creativiteit, en met Janneke van der Horst (Hard Gras) over literaire voetbaljournalistiek. We hebben toen respectievelijk gebrainstormd en ter plekke geschreven. Uit de brainstorm heb ik een idee overgehouden voor mijn eindopdracht: over dat vrouwenvoetbal hard groeit, ondanks het ontbreken van rolmodellen in de media. Daaraan werken vond ik leuk, en het zelf ter plekke in de cursus schrijven ook – dat hadden we echt meer moeten doen, wat mij betreft.
De feedback op de eindopdracht moeten we nog krijgen. Het certificaat van de cursus heb ik echter gister al gekregen. En ook al kijk ik dus met gemengde gevoelens terug, dat is toch maar mooi binnen.
Saaie rapporten?!
Duikt zeer regelmatig op: het woord ‘saai’ vóór ‘rapport’. Vorige week vond ik er weer één, in de Viva, dodelijk saai nogalliefst:
Nou is het ook zo dat ik in de praktijk een heleboel saaie rapporten zie. sterker nog, als ik met één woord een gemiddeld adviesrapport moet typeren, is het dat: ‘saai’. Met twee: ‘grijze muizen’. Wat zonde!
Wat zou het leven in organisaties een stuk aangenamer zijn als iedereen eens zou ophouden met het schrijven van saaie rapporten. Toetsenbordtape is een lapmiddel, en werkt zeker niet voor de lezer. Dit wel:
- Houd op met schrijven ‘omdat het moet’. De simpelste manier om minder saaie rapporten te schrijven en te lezen is door alleen maar te schrijven als er een noodzaak toe is, niet omdat het hoort of omdat het nou eenmaal altijd zo gaat.
- Houd op met nadoen. Als je collega’s, vakgenoten, bazen en noem maar op saaie rapporten schrijven, hoef jij dat toch nog niet te doen? Heel veel saaiheid ontstaat door kopieergedrag. Ga je eigen gang, dan wordt het persoonlijker en dat alleen al is minder saai. Een rapport krijgt dan meer ‘smoel’, hoor je wel eens – leuk!
- Ga op zoek naar interessante inhoud. In een zakelijke omgeving is inhoud waar het om gaat, wat een rapport boeiend maakt. Die inhoud wordt boeiend als jij als schrijver iets opschrijft wat de lezer echt wil weten, waar hij of zij op zit te wachten. Zet het dus op scherp; zeg écht wat in je rapport. Dat doe je door je kennis te benutten, maar je doet het ook, en misschien wel vooral, door heel helder te krijgen wat de lezer wil weten. Als je dat niet scherp voor ogen hebt bij het schrijven, is er maar één oplossing: je moet je lezer beter leren kennen. Gaan praten helpt dan meer dan nog langer zitten te zwoegen achter dat opgeleukte toetsenbord.
Vertel (niet) wat je gaat vertellen
Fraai stuk over het nut van ’tell them what you are going to tell them (then tell them, then tell them what you’ve just told them)’ in presentaties (via @Tekstblad).
Ik zou er nog één ding aan willen toevoegen: als de structuur van je verhaal heel helder is, kun je hem in één zin aankondigen en dat kunnen de luisteraars hem ook meteen vatten en onthouden. De structuur moet daarvoor logisch en simpel zijn.
Zo’n structuuraankondiging is dan bijvoorbeeld, na het vertellen van je belangrijkste boodschap: ‘er zijn daarvoor drie redenen, die ik nu één voor één zal bespreken’ of ‘we gaan daarvoor vijf stappen zetten, die ik nu zal uitleggen’. Een agendaslide markeert dan alleen maar de overgang tussen de ene en de andere reden of stap, en kan in een flits voorbij passeren in de presentatie.
Creatief schrijven in het bedrijfsleven
Meteen m’n belofte van vrijdag inlossen dan maar: iets over de inhoud van het artikel over creatief schrijven in het bedrijfsleven in Schrijven Magazine. Het is een pleidooi om creatief schrijven toe te passen in het bedrijfsleven, maar helemaal scherp krijg ik dat niet, vooral niet omdat het artikel begint met allerlei argumenten ertegen, en de auteur niet helder maakt wat ze onder ‘creatief schrijven’ precies verstaat. Daardoor zijn wat afbakeningen vaag (met eenvoudig schrijven en tussen vorm en inhoud bijvoorbeeld). En net als het artikel op gang is, staat de rest online.
Wat kunnen we er dan wél mee? Nou:
- Creatief schrijven kan zorgen voor wat meer menselijkheid en persoonlijkheid in klantenbrieven, zorgvuldigere communicatie (beter afwegen van het effect van woorden) en humor.
- Storytelling – dat doet het wél goed in het bedrijfsleven. Leuk voorbeeld is dat als een organisatie haar kernwaarden wil formuleren, je door kunt vragen op de containerbegrippen die ze dan vaak noemen, zoals klantgericht: geef daar eens een voorbeeld van? En wanneer ging het níet goed? Dan komen de ‘echte’ verhalen los, en krijgt klantgericht inhoud. Dat voorkomt de glazige blikken die ik op dit weblog af en toe aan de orde stel (zoals vorige week) (later in het artikel beperkt een geïnterviewde het nut van storytelling overigens tot presenteren, weer zo’n ondermijning van het eigen standpunt).
- Persona gebruiken – dat staat helemaal in het online gedeelte. Zelf geen ervaring mee.
Wat ik zeker nog zou willen toevoegen is de creatieve schrijftechniek freewriting. Gebruik ik zelf vaak in mijn trainingen, voor schrijvers om los te komen uit de schrijftaalkramp en allerlei belemmerende gedachten over ‘hoe het hoort’, en zodoende weer meer ‘eigen’ en makkelijker te gaan schrijven. Van harte aanbevolen!
Dat en haar
Grappig: de nieuwe Schrijven Magazine (net uit) behandelt in de rubriek ’taalvragen’ op p. 9 de zin:
De meisje die zijn ding doet.
In de uitleg staat terecht dat de regel is dat je naar onzijdige woorden verwijst met zijn:
Het bedrijf sluit zijn deuren.
Een paar pagina’s verderop (p. 31) staat echter, met grote letters:
Het bedrijfsleven kan haar voordeel doen met de technieken van creatief schrijven…
Het en haar… Fout! Hihi! Nouja, niet iedereen ervaart dit meer als fout, maar ik (nog?) zeker wel, en het is een beetje suf als je een paar pagina’s ervoor de regel uitlegt… Nouja, zo moeilijk is het ook om alles goed te doen.
Over die voordelen van de technieken van creatief schrijven voor het bedrijfsleven een andere keer.
Ik focus mezelf op mijn kernspecialiteit. Ofzo.
Zo af en toe mag ik er graag één doen op dit weblog: een zin of tekst waar ik glazig van ga kijken: abstract en clichématig taalgebruik dat goed klinkt maar niks zegt. Daarnet had ik er weer één, op de website van VictorMundi. De hele tekst is nogal ronkend, maar de echt glazige passage vind ik:
… om jezelf op jouw kernspecialiteit te focussen
Ik kan me daar echt helemaal niets bij voorstellen, niet wat dat is, mezelf op mijn kernspecialiteit focussen. Als ik het me voor ogen probeer te halen, krijg ik iets ontzettend navelstaarderigs in beeld. En ik kan me nog minder voorstellen bij hoe een online businessplatform me daarbij zou kunnen helpen. Nog meer sociale media erbij, dat leidt toch alleen maar af?
Veel mailen = productief?
In een artikel over thuiswerken in de NRC van afgelopen zaterdag zegt een ‘manager bij een multinational die niet met zijn naam in de krant wil’ (op p. 9 katern Economie):
Op vrijdag werkt 90 procent van mijn teamleden thuis, en dan krijg ik 90 procent minder e-mail van ze. Er komt heel weinig uit, op die dagen. In mijn ogen is regelmatig thuiswerken geen goed idee, in elk geval niet voor mensen in loondienst. Die hebben toch de neiging om thuis andere dingen te gaan doen. Tenminste, dat is de conclusie die ik trek als ik zie hoe weinig het werk op vrijdag vordert.
Wat me als eerste opvalt, maar dat terzijde, is dat deze manager z’n eigen falen etaleert: waarom mogen zijn mensen thuiswerken, als er dan ‘heel weinig uitkomt’?
En ten tweede, belangrijk voor het onderwerp van dit blog: frappant hoe deze manager in de eerste zinnen productiviteit gelijk stelt aan aantal verstuurde e-mails. Bijna overal, in alle organisaties, wordt geklaagd over de stortvloed aan mailtjes die professionals te verwerken krijgen. Maar als je baas zo denkt, dan is dat niet zo gek: alleen door hem e-mails te sturen, laat je zien dat je goed bezig bent.
Als die baas de enige geadresseerde is, zou je kunnen zeggen dat hij er zelf om vraagt, en dat er dus geen probleem is (al kan ik me voorstellen dat ook hij wel eens kraakt en piept onder de druk van de e-mail-stroom). Maar er is vaak meer dan één geadresseerde, al dan niet in de cc, en daar begint de mogelijke ellende…
Ik word wel eens ingehuurd door zulke managers. Die willen dan dat ik de mailers beter leer schrijven, zodat het doorploeteren van de mailberg minder tijd kost. Natuurlijk is daar wel wat aan te doen, bijvoorbeeld door hoofdboodschap en appèl meteen in de eerste alinea kraakhelder te maken.
Maar zo lang als de baas blijft denken dat e-mails versturen gelijk staat aan productief zijn, is dat toch vechten tegen de bierkaai, want dan blijft de e-mail stromen. Dat is dan een duidelijk voorbeeld van een tekst- en schrijfprobleem met een dieper liggende organisatorische oorzaak.
Een e-mail-training zou de oorzaak van de e-mail-overvloed op zijn minst bloot moeten leggen en bespreekbaar maken. Dat lukt ook meestal wel. Een manager anders over productiviteit laten denken, is andere koek.