Goed stukje over het belang van het formuleren van de kern (wat ik hoofdboodschap noem): http://www.dehooplievaart.nl/DeHoopLievaart/Artikelen/Artikelen/2011/10/14_Wat_is_de_kern_van_jouw_boodschap.html Het inspireert mij om ook eens te gaan onderzoeken of een goede hoofdboodschap inderdaad uit maximaal zeven woorden bestaat.
Maandelijkse archieven: oktober 2011
De nieuwe lichting piramideprincipe-onderzoekers
Deze week hebben de studenten in Groningen bepaald welk onderzoek naar de effectiviteit van het piramideprincipe ze willen doen. De overgrote meerderheid pikt de draad op waar hij vorig jaar was blijven liggen in één van de deelonderzoeken, namelijk bij de vraag hoe je bij oningewijde lezers van het piramideprincipe het kwartje kan laten vallen.
Dat dat niet vanzelf valt, bleek toen (zie onder andere hier): niet-kenners van het principe zoeken op basis van hun genre-verwachtingen naar termen als ‘conclusies’ en ‘adviezen’ in de inhoudsopgave van een rapport, en in een piramidaal rapport vinden ze die niet, en dan raken ze in de war. Termen als ‘advies’ en ‘argument’ toevoegen voor de boodschaptitels hielp amper; leesinstructie toevoegen hooguit een klein beetje meer: het piramideprincipe ga je pas zien als je het doorhebt. En áls je het doorhebt, wil je niets liever meer, zo leert de praktijk.
Dus hoe zorg je ervoor dat lezers het doorkrijgen? Daar gaan diverse onderzoeksgroepjes mee aan de slag. Ze gaan vooral kijken of hints en instructie helpen, zowel binnen de tekst (andere leesinstructies toevoegen, inhoudsopgave maken die toch sterker lijkt op de traditionele, visuelere inhoudsopgave, leesinstructie ‘verstoppen’ in de lopende tekst, hele inhoudsopgave weghalen) als erbuiten (instructie vooraf geven, of lezers eerst een krant geven, om die manier van koppen lezen te activeren).
Ander onderzoek richt zich op het ontwikkelen en uitproberen van een tussenvorm tussen piramidaal en methodologisch schrijven, bij wijze van ‘piramideprincipe light‘, en op de (on-)beleefdheid van ‘hoofdboodschap voorop’ in brieven.
Ik ben benieuwd, en ik zal natuurlijk op dit blog weer verslag doen van de voortgang en de resultaten. De studenten moeten nu eerst, zoals dat hoort in de wetenschap, een onderzoeksplan opstellen, waarvoor ze zich moeten buigen over van die zaken als het verschil tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek en validiteit – erg relevant en interessant, maar ze staan nogal ver af van dit weblog!
Wat inzicht in lezen voor schrijvers oplevert
Als één van de laatste dingen die ik moet doen voor het vak ‘Lezers in zakelijke communicatie‘ dat ik aan de VU gegeven heb (de studenten zijn nog druk bezig met de eindopdracht, die moet ik ook nog nakijken en ik zal daar ook nog wel over bloggen, maar verder zit het er voor mij op), heb ik een klein stukje geschreven over wat voor werk aansluit bij dat vak. Het gaat immers om Masterstudenten die over een jaar de arbeidsmarkt betreden – wat kun je dan met zo’n vak?
Eén van de dingen die ik schreef, is dat inzicht in hoe ‘echte’ lezers lezen, belangrijk is om goed voor hen te kunnen schrijven. Ik citeer:
Belangrijkste inzicht: dat zakelijke lezers aan ‘reading-to-assess’ doen en dat ze daarbij hun eigen doelen op eigenzinnige wijze nastreven. Je kunt er dus nooit vanuit gaan dat ze ‘braaf’ lezen wat jij schrijft, je kunt ze dus ook maar beperkt bereiken met bijvoorbeeld voorlichtingsteksten, en je kunt als schrijven ook niet ‘afdwingen’ dat ze je hele adviesrapport lezen; je kunt er maar beter begrip voor hebben met wat voor bergen papier ze naar huis gaan.
Dat leek me relevant om ook hier maar eens te herhalen…
‘Reading to assess’ is trouwens lezen omdat je je ergens een oordeel over moet vormen. Het meeste zakelijke lezen is dat. Je kunt het contrasteren met ‘reading to learn’: schools lezen, omdat je de tekst moet kunnen reproduceren op een proefwerk of tentamen. Bij ‘reading to assess’ is ‘hier hebben we niks aan’ een prima samenvatting van een artikel – nou, daar moet je op school niet mee aan komen zetten!
Ten strijde!
Ik ontdekte vorige week het bestaan van een opmerkelijk boek: Rapportbestrijding! Tegen de papieren plaag, van Michiel Boswinkel. Het is al ruim een jaar op de markt, en het is zo recht in de roos van wat mij interesseert dat er iets misgegaan moet zijn met de marketing, want als ik eerder van het bestaan had geweten, had ik het eerder gekocht en het er eerder op dit blog over gehad. Ik houd via diverse papieren en online media de verschijnende vakliteratuur bij, vreemd dat het daar niet in heeft gestaan (wel in NRC Next, maar dat lees ik dan weer niet).
Want dit boek verdient aandacht. Veel schrijfadviesboeken schrijven elkaar over, er is weinig nieuws onder de zon. Dit boek is wel echt anders, en de boodschap die het verkondigt is zinvol. Waar het om gaat, is dat er in organisaties simpelweg te veel geschreven wordt: zinloze rapporten, te omvangrijke rapporten, ontoegankelijke rapporten die nooit gelezen zullen worden. Boswinkel haalt een fraai voorbeeld aan waarin hij een aantal keren opnieuw vraagt voor wie een rapport bedoeld is, en als enige antwoord steeds krijgt: ‘gewoon, dit is een eindrapport, doen we altijd zo’.
Waarom eigenlijk? En wat een verspilling van tijd en energie! In het boek zit een stickervel met stickers met ‘Slechte tekst! Retour auteur’ erop, om dit soort zinloze en ongerichte schrijverij de kop in te drukken.
Helemaal mee eens, en ik moest natuurlijk meteen denken aan wat er ook al uit de interviews met zakelijke lezers naar voren was gekomen: het moet korter! In mijn blogpost erover noem ik twee dingen die volgens mij leidden tot lange rapporten; Boswinkel noemt tussen de hoofdstukken door ook enkele ‘misverstanden’ die daarop lijken en die minder schrijven in de weg staan. Hij weerlegt ze, bijvoorbeeld door tegen het misverstand ‘mijn lezer wil graag een traditionele, lange tekst’ in te brengen wat lezers écht willen: een overzichtelijk rapport, wat wil zeggen: na een korte inleiding meteen de boodschap, en daarna de onderbouwing. Hé, dat klinkt piramidaal, en dat is het ook, nouja, een soort piramideprincipe ‘light’.
Daarnaast een boel behartigenswaardige adviezen voor meer focus in de tekst, overleggen over de toon, goede opdrachtgeving en begeleiding door de leidinggevende, doorschrijven in het schrijfproces, enzovoort. Maar wacht eens even, dan zitten we wel midden in de ‘gewone’ adviesboeken, die zeggen ‘hoe het moet’. Wilde Boswinkel niet iets bestrijden?
Dat is wat mij betreft het enige echte manco van het boek: het lijkt op twee gedachten te hinken. Enerzijds gaat het om rapportbestrijding, minder schrijven, en anderzijds om rapportverbetering: betere rapporten schrijven. Gedachte daarachter in ongetwijfeld dat betere rapporten korter zijn (wat ook klopt), maar dat blijft wat mij betreft te impliciet.
Het wordt zelfs ronduit verwarrend wanneer Boswinkel ervoor pleit om in een politieke context niet één beleidsnota te schrijven, maar drie, voor de drie verschillende soorten lezers: de portefeuillehouder, de gemeenteraad en het publiek. Ik snap wel wat hij bedoelt, want inderdaad kun je het beste voor verschillende groepen en verschillende doelen aparte teksten schrijven, maar van het idee van rapportbestrijding blijft zo weinig meer over. Wat mij betreft had het boek nog stelliger voor de bestrijding moeten pleiten, met duidelijker daarvan gescheiden een reflectie op ‘hoe moet het dan wel?’ of ‘wat kan er dan wel?’
Maar goed, verder vind ik het boek dus wel leuk, ik heb op een paar kleinere dingen nog wel eens een iets andere visie natuurlijk, maar dat is geen punt (hooguit mis ik de sliduments, wat volgens mij een nog kwalijker papieren plaag is dan veel geschreven rapporten), en ik vind sommige andere details juist opvallend leuk, zoals bijvoorbeeld een kort pleidooi vóór het maken van spelfouten (het is geüpdate volgens de regels, maar welke lezer help je daarmee?).
Maar het is vooral echt zo’n beetje het enige boek dat ik ken waarvan ik denk: deze auteur weet hoe er in organisaties echt geschreven en gelezen wordt – ik herken het helemaal. Of het boek daarmee bereikt wat het beoogt, weet ik niet. Mij hoeft het niet meer te overtuigen. En veel anderen blijven toch hardnekkig als schrijver iets heel anders doen dan wat ze als lezer willen. Het verkleinen van die kloof, dat zou het doel van de strijd moeten zijn. Want schrijven doe je voor een lezer.
Piramideprincipe op taalbeheersingsconferentie
Ik heb net de samenvatting van mijn abstract voor het VIOT-congres opgestuurd, dat is de driejaarlijkse grote Nederlandse taalbeheersingsconferentie. Dit ga ik er vertellen, in precies het maximum van 150 woorden:
Het piramideprincipe: je gaat het pas zien als je het doorhebt
Het piramideprincipe (Minto, 1987) is in de praktijk een populaire en statusrijke methode voor het structureren van hoogwaardige en lezergerichte adviesrapporten. Het plaatsen van de hoofdboodschap voorop is er het bekendste kenmerk van. De effectiviteit van het piramideprincipe laat zich niet makkelijk empirisch onderzoeken; vooral de ecologische validiteit is een struikelblok. Met het verkennende onderzoek waarover deze presentatie gaat, kwamen toch enkele interessante inzichten aan het licht. Grootste verrassing was dat waar gebruikers enthousiast zijn over het principe, ‘oningewijde’ lezers van piramidale rapporten de structuur niet doorzien. Een piramidaal rapport heeft dankzij het gebruik van ‘krantenkoppen’ een inhoudsopgave die leest als een mini-samenvatting, maar dat merken deze lezers niet op. In plaats daarvan gaan ze op zoek naar vertrouwde termen als conclusie en aanbevelingen en raken ze in de war als ze die niet vinden. Voor de praktijk betekent dit dat het nodig kan zijn dat piramideschrijvers hun lezers ‘opvoeden’.
(Met voor de titel natuurlijk dank aan Johan Cruyff.)
En oja: ‘Ecologische validiteit’ wil zeggen dat je onderzoeksresultaten daadwerkelijk iets zeggen over hoe het ‘in het echt’ gaat. Of niet dus, en dan heb je een probleem, en dat is bij veel onderzoek naar zakelijk schrijven en lezen het geval. Het is niet zo makkelijk om dat na te bootsen in de altijd kunstmatige onderzoekssituatie namelijk. Maar wel een mooie uitdaging voor onderzoekers!
Wetenschappelijke piramide-achtergrond
Voor de zeer piramideprincipe-geïntereseerden onder u… vorig jaar constateerde ik al dat er geen wetenschappelijk onderzoek naar dat principe gedaan was (voor mijn eigen onderzoekscollege van vorig jaar dus). Inmiddels heb ik wel een literatuurlijstje van aanverwant wetenschappelijk onderzoek: onderzoeksartikelen met op zijn minst een raakvlak met of relevantie voor het piramideprincipe. De studenten van dit jaar hebben zich er net over gebogen, en ik zet het lijstje hier ook neer. Dit zijn ze, dus dit zou je wat mij betreft moeten lezen als je piramideprincipeonderzoek wilt doen:
Janssen, Daniël en Joep Jaspers (1997) ‘Oordeel of advies: over de dubbelrol van de schrijvende accountant’. In: Huub van den Bergh (e.a.) (red.) Taalgebruik ontrafeld. Dordrecht: Foris, p. 285-296. (raakvlak: soms kan het om beleefdheidsredenen nodig of handig zijn een advies te verzachten of met beleefdheidsmiddelen te bekleden – maar we willen toch niet terug naar wollig?).
Janssen, D. en F. Jansen* (2011) ‘Explanations First: A Case for Presenting Explanations Before the Decision in Dutch Bad-News Messages’. In: Journal of Business and Technical Communication 25, p. 36–67. (raakvlak: uit dit onderzoek blijkt dat het bij slecht nieuws beter is de hoofdboodschap achterop te zetten – maar een adviesrapport is nog geen slecht-nieuws-brief).
Lagerwerf, L. en E. Bossers (2002) ‘Assessing business proposals: Genre conventions and audience response in document design’. Journal of Business Communication, 39 (4), 437-459. (raakvlak: ook uit dit onderzoek blijkt, net als bij ons onderzoek van vorig jaar, dat lezers zich sterk laten leiden door genre-verwachtingen – en het piramideprincipe schendt die toch).
Lagerwerf, L. e.a. (één van die ‘a.’ van ‘anderen’ ben ikzelf, ik heb vooral de experimentele tekst bijgedragen aan het onderzoek en een beetje meegedacht) (2008) ‘Advance organizers in Advisory Reports’. In: Written Communication 25 (1), p. 53-75. (raakvlak het grootst, enige artikel waar Minto in wordt genoemd, onderzoekt onder andere verschillende volgordes, geen eenduidige voorkeur voor ‘hoofdboodschap voorop’)
Neutelings, R. (2001) ‘Reading to asses in professional life. Reading styles of Dutch parlementarians.’ In: R. Neutelings en d. Janssen (red). Reading and writing public documents. Amsterdam/Philadelphia: Benjamins. P. 255-274.** (raakvlak: waar het meeste leesonderzoek gericht is op schools lezen en verricht is onder leerlingen en studenten, gaat het hier net als bij adviesrapporten gaat het hier om ‘echte’ zakelijke lezers en de teksten die ze voor hun werk lezen. Zakelijke lezers streven hun eigen doelen na, en lezen relatief meer van een korte tekst dan van een lange – zulk onderzoek zou ook onder adviesrapportenlezers eens moeten gebeuren!)
Hiermee is volgens mij het piramideprincipegebied wel omcirkeld; meer is er niet, of hooguit verder terug in de tijd en verwerkt in bovenstaande artikelen. Misschien heb ik onvoldoende zicht op andere internationale publicaties (dit zijn allemaal Nederlanders), maar dat geloof ik niet. Wel houd ik me voor tips aanbevolen!
* Janssen en Jansen blijft de leukste referentie om naar te kunnen verwijzen!
** Neutelings’ proefschrift, De eigenzinnige lezer, uit 1997, is ook goed, maar dit artikel is behapbaarder.
*** Schrijf ik eens iets meer wetenschappelijks, ga ik prompt voetnoten gebruiken!
Kennismaking met Prezi
Ik had er al een aantal keren over gehoord, maar er nog nooit iets van gezien, en me er dus ook nog niet verder in verdiept: Prezi, het alternatief voor Powerpoint. Of nouja, dat doet Prezi geen recht, maar zo was het me wel al die keren verteld: een applicatie om presentatiemateriaal te ontwerpen dat een aantal van de problemen en beperkingen van Powerpoint niet kent, en andere mogelijkheden biedt.
Sinds gister heb ik Prezi wel in het echt gezien, twee keer zelfs. Gister hielden mijn Groningse studenten presentaties, en in beide groepen was dat er één met Prezi (de rest met Powerpoint, of zonder digitale hulpmiddelen, wat ook mocht en prima is). En ik moet zeggen: ik ben onder de indruk!
Het grote verschil tussen Prezi en Powerpoint, voor zover ik gister zag en ervoer, is dat de onderdelen van een Prezi-presentatie veel organischer met elkaar samenhangen dan de slides van Powerpoint. Tussen de slides is er maar één soort verband: volgende slide – volgende – volgende – volgende – enzovoort (en ook binnen slides heeft Powerpoint, als eenzijdig gebruikt, die neiging: bullet – bullet – bullet – bullet). Je kunt met wat meer creativiteit en geduld en enkele kunstgrepen wel meer samenhang tussen de slides suggereren, maar dat gebeurt meestal niet en wordt zeker niet door het programma afgedwongen of gestimuleeerd.
In Prezi maak je de presentatie als één geheel, op één groot ‘blad’ (zo heb ik me door één van de studenten laten uitleggen). Op dat blad zet je alle dingen die je wilt laten zien. Vervolgens bepaal je een pad langs die dingen, en dat vormt de presentatie. Als je allemaal losse dingen op het blad zet en een recht-toe-recht-aan pad erlangs, is dat heel Powerpoint-achtig. Maar als je de mogelijkheden die deze vorm biedt recht doet, bijvoorbeeld in- en uitzoomen, krijg je een heel ander effect.
Het duidelijkste verschil vond ik bij het langslopen van de piramide. Want ja, de presentaties gingen over of waren gebaseerd op piramides. Op het Prezi-blad kun je die piramide in één keer maken, en zo ook het totaaloverzicht geven. Vervolgens kun je op de afzonderlijke onderdelen inzoomen en ze bijvoorbeeld één voor één langslopen. Tot mijn verrassing bleef ik bij de ingezoomde onderdelen het gevoel voor het geheel houden – en dat ervoer ik als het grootste verschil met wat in Powerpoint mogelijk zou zijn.
De samenhang tussen de detail-onderdelen zit in het ontwerp van de presentatie, want de presentatie ís een geheel, waarvan Prezi de onderdelen belicht – maar dat doet niets af aan die samenhang. Dat is wat ik bedoel met organisch samenhangen, organischer dan de slides van Powerpoint. En dat is een groot voordeel! Het ontbreken van een vanzelfsprekende, natuurlijke lijn of samenhang is immers één van de grootste bronnen van Powerpoint-ellende.
Niet dat Prezi vanzelf tot briljante presentatie leidt natuurlijk, want ook daarin kun je slechte presentaties maken (en ook alleen met bullets werken). Het vergt bovendien een andere manier van over je presentatie denken, en dat is vast even schakelen voor de echte Powerpoint-adepten.
Ik ga ermee oefenen, tenminste, ik zet dat op de agenda. Het schijnt namelijk niet een programma te zijn dat je in een vloek en een zucht beheerst, je moet er echt even voor gaan zitten. Dat ben ik dus van plan – in de kerstvakantie misschien? Ik kijk ernaar uit!
Virtuoze roman-met-Powerpoint
Ik kondigde hem eerder al aan; nu heb ik hem gelezen: Bezoek van de knokploeg, de roman met daarin dik 70 pagina’s (één hoofdstuk) Powerpointpresentatie. Een heel bijzonder boek. Op de achterflap staat het woord virtuositeit, en toen mijn oog daar na lezing op viel, dacht ik: ja, dat is het goede woord. En dat is dan wat mij betreft niet alleen maar positief: ik vind het een razendknap geschreven boek dat me ook zeer heeft geboeid, maar waarvan de complexe vorm me afleidde en soms zelfs hinderde.
Ik vond het dus óók moeilijkdoenerij: elk hoofdstuk heeft een ander perspectief, zowel qua vorm (1e, 2e en 3e persoon) en qua personage met wie je meekijkt, en het ligt in een andere tijd, met een bereik van ongeveer jaren 1960 tot eind jaren 2020 – in de toekomst dus. In elk hoofdstuk wordt het raakvlak met de andere hoofdstukken en daarmee ook de rode draad wel duidelijk, maar soms vergt dat zoekwerk.
Na een paar hoofdstukken ging ik dus denken: sohee, wat is hier voor een moeilijke vorm gekozen. Als ik dat tijdens het lezen denk, vind ik dat eigenlijk net te ver gaan. Ook al is het nog zo origineel en literair verantwoord – want dat is het wel, dat zie ik ook wel.
Voor het Powerpoint-hoofdstuk geldt het eigenlijk ook. Dat is een bijzondere vondst. Ook dit hoofdstuk speelt in de toekomst, en het is een stukje dagboek van een kind (kind-van een eerder voorgekomen personage). De gedachte daarachter is dat kinderen tegen die tijd niet in tekst, maar in Powerpoint hun dagboek zullen schrijven – net zoals in die tijd de woestijn van Californië vol zal staan met zonne-collectoren. Dat vind ik een geweldige vondst, en ik heb de slides met open mond bekeken – wat een stunt, in een roman! Maar de kwantitatieve (ja, die zitten er ook tussen) zijn ingewikkeld, en ook hier ging dus veel van mijn aandacht naar de vorm en niet naar het verhaal.
In wat meer literaire termen: ik kwam af en toe uit de fictieve wereld; de vorm trok mijn aandacht eruit, en verstoorde zo de fictionele illusie. Misschien was dat in dit hoofdstuk een beetje beroepsdeformatie van mijn kant, dat kan.
Maar goed, wel heel leuk om te weten dat je Powerpoint dus literair kan gebruiken, en alleen al daarom zou ik dit boek aanraden aan iedereen die met Powerpoint werkt en die graag romans leest. Het is alleen al daarom e moeite waard – en die moeite is het sowieso waard, want het is dus wel een unieke leeservaring. Die uiteindelijk ook loont, want de puzzelstukjes vallen op hun plaats en vanwege het harde werken daarvoor voel je je als lezer dan toch wel heel tevreden: heb ik toch maar geklaard, het begrijpen van dit boek!
3 + 1 + eerder nog 2 columns
Net ploffen twee tijdschriften op de mat met daarin in totaal vier columns van mij: Fiets van oktober met zoals gebruikelijk een Fietsvrouwcolumn, en Oase Magazine nr. 2 met drie kleine columns over sport.
En ik zie dat ik het verschijnen van twee andere columns hier nog niet had gemeld: mijn vorige Fietsvrouw-column (want ook in het september-nummer van Fiets stond er één; die plus die van vandaag zijn dus Fietsvrouwcolumn nr. 73 en 74) en mijn column in Tekstblad nr. 4, over sliduments, losjes gebaseerd op een eerdere blogpost hier.
Het moet korter!!
Uit de interviews met zakelijke lezers bleek dat veel ervan vinden dat wat ze te lezen voorgeschoteld krijgen korter kan: het is te lang en te veel allemaal. Gisteren keek ik door een stapel van dertig adviesrapporten en toen gaf ik ze groot gelijk. Het kan echt korter, in sommige gevallen zelfs véél korter.
In de dertig adviesrapporten zag ik twee patronen van ’te veel’, met enkele extreme voorbeelden ervan:
- Het eerste patroon noem ik ‘onversneden vakkennis‘: er staat heel veel vakkennis van de adviseur in het rapport, maar die is niet, zoals bij adviseren moet, gebruikt om het probleem van de opdrachtgever op te lossen, maar rechtstreeks in het rapport terechtgekomen. In het extreemste geval lijkt het alsof er een leerboek is gekopieerd – een leerboek didactiek, in dit geval, en dat vind ik dan wel weer grappig, want dan kom ik bekende dingen tegen zoals de leercirkel van Kolb en die gebruik ik als ik onderwijs en trainingen voorbereid, dus dan denk ik: hé, leuk! Maar als opdrachtgever zou ik denken: ‘Als ik een leerboek didactiek wil lezen, kan ik dat voor een paar tientjes kopen, daar hoef ik geen adviseur voor in te huren!’ Het is wel makkelijk pagina’s vullen, zo, want al die leerstof is voor elke opdrachtgever opnieuw te gebruiken, daar hoef je verder niets voor te doen.
- Het tweede patroon noem ik de ‘chronologische verslaglegging‘. Dan heeft de adviseur alles wat hij heeft gedaan van begin tot einde opgeschreven. Ook de bewandelde zijpaden. Ook de dingen die nergens toe leidden. En ook is het onderzoek langzaam gaan verschuiven, en zodoende verschuift het rapport ook langzaam mee, totdat het uitkomt bij een conclusie die niet meer te verbinden is aan de ooit gestelde adviesvraag in de inleiding – en nu heb ik het dus over het extreme voorbeeld hiervan in de stapel van dertig rapporten. De opbouw van zo’n rapport lijkt methodologisch (zoals wetenschappelijke rapporten, en een heel gebruikelijke opbouw voor adviesrapporten), maar het is er de doorgeschoten variant op – je zou bijna kunnen zeggen dat elke scheet die de adviseur in het adviestraject gelaten heeft… enfin, zoiets dus!
Beide patronen leiden tot een tekst die veel te lang is, en die heel andere belangen dient dan die van de lezer/opdrachtgever. Welke, dat weet ik niet precies. Er zal een deel onvermogen bij zitten, denken dat ‘het zo hoort’ – zo zit een adviesrapport ‘nou eenmaal’ in elkaar. En verder is het speculeren. Ik denk dat het onversneden-vakkennis-patroon statusgedrag is: kijk eens hoe veel we weten! En chronologische verslaglegging komt denk ik voort uit angst voor onvolledigheid.
De twee patronen komen ook in mengvormen voor – zo trof ik er eentje aan in de stapel die pagina’s lang een opsomming geeft van de ‘functionaliteit’ van computerapplicaties, in lijsten van trefwoorden. Ja, dat heeft die adviseur dus braaf op een rijtje gezet. Maar wat moet de opdrachtgever ermee?
Ik denk dat minstens 25 van de 30 rapporten op één van de twee of beide manieren wel te lang waren, met dus een paar extreme voorbeelden ervan. Beste schrijvende professionals, het kan korter, het mag korter, het moet korter! Echt waar! Vraag je lezer maar!
(Enne – zo kwamen dus ook mijn twee colleges samen: dat over zakelijke lezers aan de VU, en die dertig adviesrapporten zijn door de studenten van het piramideprincipe-college in Groningen verzameld en piramidaal herschreven – vandaar).