Gisteren het ’toetje’ van het debatcollege: een gastoptreden van Edwin van Scherrenburg, woordvoerder bij het ministerie van EZ en eerder in zijn loopbaan daar werkzaam als debatvoorbereider. Het was een toetje omdat het een extra college was. In oktober was er een college uitgevallen en nu haalden we dat in. Alleen zijn er deze week ook tentamens: herkansingen en van andere vakken. Vandaar dat de opkomst gisteren niet zo groot was. Maar dat maakte het ook wel weer knus.
Het eerste wat me aan Van Scherrenburgs bijdrage opviel was dat ook hij zonder Powerpoint sprak. Dat was bij de vorige gastdocent ook al zo. Kennelijk kunnen debatteerders nog tegen een groep iets zeggen zónder dat hulpmiddel. In het bedrijfsleven lijkt dat inmiddels verder zo ongeveer onmogelijk, zo is mijn ervaring: zet drie mensen bij elkaar en één ervan laat dia’s zien. Debatteren gaat (nog?) zonder, dat begint uitzonderlijk te worden.
De bewindspersoon (minister of staatssecretaris) krijgt ter voorbereiding op een debat een heel pakket aangereikt, met onder andere een spreektekst en ‘fact sheets’ met relevante informatie. Sommige ministers varen blind op dat pakket en de voorbereide tekst, andere (Donner) vertrouwen meer op hun eigen kennis van het dossier. Bij een belangrijk debat wordt de bijdrage ook wel geoefend. Tijdens het debat wordt een minister geflankeerd door meeschrijvende beleidsmedewerkers. Zij noteren alle vragen vanuit de Kamer en formuleren antwoorden. Na afloop wordt het debat meestal wel geëvalueerd, zo nodig ook op het gebied van de presentatie en uitstraling – al is dat bij een commissie-debat veel minder belangrijk dan wanneer de televisiecamera’s draaien.
Van Scherrenburg vertelde dat bij het vooraf inschatten van de vragen die vanuit de Tweede Kamer te verwachten zijn, de politieke en de ambtelijke werkelijkheid soms uit elkaar lopen. Beleidsmedewerkers zijn inhoudelijk stevig bezig geweest met een dossier en vergeten wel eens dat wat voor hen vanzelfsprekend is, dat niet is voor anderen. Voor een lid van de Tweede Kamer kunnen andere overwegingen dan inhoudelijke een rol spelen, bijvoorbeeld: hoe zet ik deze minister een hak, of: wat leeft er bij mijn achterban? Daardoor wordt de minister, en met hem/haar de debatvoorbereiders, wel eens verrast. En de beleidsmedewerkers zijn wel eens teleurgesteld als hun minister om politieke redenen een eigen draai geeft aan het inhoudelijke dossier.
De minister heeft het goed gedaan als er geen vragen blijven komen vanuit de Kamer en als hij/zij iedereen van repliek heeft kunnen dienen. Dat kan inhoudelijk zijn, maar er spelen ook andere zaken. Een minister kan scoren met een goede kwinkslag (is Pechtold sterk in), een debat platslaan met een enorm inhoudelijk verhaal (Donner houdt wel eens een soort colleges strafrecht), of doodslaan met een opmerking over de procedure. Ten slotte is een debat ook een partijtje worstelen tussen grote ego’s.
Is het politieke debat dan allemaal vooral show, een rituele dans? Of is een debat echt een uitwisseling van argumenten, gericht op het elkaar overtuigen? Van Scherrenburg heeft één keer meegemaakt dat de minister een voorstel terugtrok. Dat was echter meer vanwege een politieke inschatting dat hij het toch niet zou gaan winnen dan omdat hij overtuigd was door de tegenpartij. Verder kan een vasthoudend Kamerlid wel gedaan krijgen dat een minister iets moet gaan doen of uitzoeken – zoals eerder dit jaar nog is gebeurd met het onderzoek naar de besluitvorming rond de Irak-oorlog.
Ten slotte is het volgens Van Scherrenburg belangrijker om gevoel voor politieke verhoudingen te hebben en voor goed verwoorden dan om bijvoorbeeld Nederlands, communicatiewetenschap of debatvaardigheden te hebben gestudeerd. Daar was ik het natuurlijk niet mee eens. Ik snap wel dat alléén zo’n studie niet helpt. Maar het is juist de kunst van ons vakgebied om meer over goed debatteren te kunnen zeggen dan dat het een kwestie is van gevoel.
Anders gezegd: als ik straks op 6 januari op het tentamen aan de studenten vraag hoe een politicus een debat kan winnen, is ‘dat is een kwestie van gevoel’ níet het goede antwoord (-;