Laatst weer eens gegniffeld om tekst in de openbare ruimte, in dit geval bij De Tempel:
Schrijfpauze
Met deze druk op de Verzenden-knop heb ik daarnet het manuscript van Optimaal blijven sporten voor 45+’ers naar de uitgever gestuurd. Mijn boek is af!
Ik neem nu even schrijfpauze, dus verwacht de komende maand niet te veel op dit blog. Het is best intensief geweest de afgelopen weken, ik ga weer even nieuwe inspiratie opdoen. Lezen bijvoorbeeld ook, daar verheug ik me op – dat is er te weinig van gekomen.
Het boek verschijnt in maart. Natuurlijk houd ik jullie op de hoogte van het proces.
Al die beslissinkjes
Ik zit in de allerlaatste fase van het afmaken van het manuscript van mijn nieuwe boek, Optimaal blijven sporten. Deze week nog lever ik het in. Het is af, het is eigenlijk al twee weken af: toen vielen de laatste inhoudelijke puzzelstukjes op hun plek. Ik was daarvoor al begonnen met afredigeren, deze laatste weken heb ik alleen dat nog maar gedaan.
Ik ben verder gegaan dan wellicht nodig is – er kijkt ook nog een redacteur naar. Maar ik dacht: hoe verder ik kan komen, des te beter. Ik heb letterlijk pietepeuterige dingen gedaan. Zo ontdekte ik dat voor een paar voetnoot-getallen een spatie stond. Dat gaat om superscript, dus piepkleine getallen en dus ook om piepkleine spaties. Met zoek-en-vervang was het in een paar tellen opgelost.
Wat me ging opvallen, is hoe veel kleine knopen je in zo’n fase moet doorhakken. Nog de laatste die enigszins inhoudelijk zijn, zo van: is dit woord of stukje zin te schrappen, maak ik hier toch maar twee alinea’s van of kan het in een? Maar ook de redactionele zaken: al die grijszones. Je kan of je kunt, je wil of je wilt, getallen voluit of niet, triat(h)lon/triat(h)leet, enkele of dubbele aanhalingstekens. Enzovoort.
Ik heb de afgelopen weken een heleboel van dat soort beslissinkjes genomen, en ik heb vast nog een aantal zaken over het hoofd gezien. De kwaliteit van het boek gaat er niet mee staan of vallen, dus het is heel relatief. Maarja, ik ben ook ’tekstenmens’, dus ik wil wel dat het fatsoenlijk wordt.
Ik ben blij dat het wel klaar is, dat ik er klaar mee ben. Nouja, bijna dan. Echt helemaal af is het nooit; ik zou er eindeloos aan kunnen blijven pielen. Het is dus goed dat er een deadline is.
Soms is schrijven moeilijk
Vorige week is een van mijn opdrachtgevers overleden. Ik kende hem nog van vroeger, heb de afgelopen anderhalf jaar zeer prettig met hem samengewerkt. Hij was al langere tijd ziek, en ik wist ook dat hij stervende was. Mijn leeftijd ongeveer – veel te jong dus.
Zo had ik in korte tijd enkele moeilijke schrijftaken: mijn laatste berichtje aan hem, want die las hij nog, begreep ik, en kort daarna de condoleances aan zijn team en zijn familie (ik had eerder ook wel eens heel even contact gehad met zijn vrouw).
Zakelijk condoleren, ik heb eigenlijk geen flauw idee hoe dat moet. Dus dan vind ik mezelf ineens terug, starend naar een leeg scherm, zoekend naar woorden. Writer’s block. En van die gedachten als: ik moet dit toch kunnen, ik kan toch schrijven? Waarom heb ik dit nooit geleerd?
Uiteindelijk vind ik toch de oplossing in wat ik wél geleerd heb over schrijven: zet uit die interne criticus, en ga gewoon schrijven. Leg de lat niet te hoog, wees niet te bang het verkeerde te doen. Natuurlijk zijn hier geen perfecte woorden voor. Alles is beter dan niets.
Wat me ook hielp: het gaat nu niet om mij en mijn writer’s block, dat is peanuts. Schrijven doe je altijd voor een lezer, en in dit geval geldt dat helemaal.
Raadselachtig bord
In de collectie ‘opvallende borden’ dit keer eentje van Twitter, hier in Rotterdam. Ik heb ook geen idee wat het wil zeggen!
Zelazny’s waardige opvolger
Onlangs tipte een trainingsdeelnemer (thanks, Ramon!) me over het boek Storytelling with data. A data visualization guide for business professionals. Ik was eerst even sceptisch, omdat storytelling iets anders is dan storylining of werken met het piramideprincipe. Maar dat bleek onterecht: het is een geweldig boek.
Ik verwees hiervoor nog altijd naar de klassieker van Zene Zelazny op het gebied van visueel ontwerp en grafiekvormkeuze voor het zakenleven, maar ik ben blij dat er iets nieuws is – fris en actueel. Inhoudelijk komen de boeken sterk overeen, al doet dit nieuwe net wat meer: het plaatst de visuele middelen meer in de hele communicatie, door de rol van bijvoorbeeld de context en de structuur erbij te betrekken. Die structuur is dan wel inderdaad vooral narratief, maar goed, dat maakt eigenlijk voor de rest van het boek niet uit. Als je structureert met het piramideprincipe, is de hele rest van het boek hartstikke relevant.
Het boek gaat ook dieper in dan Zelazny op achterliggende ontwerpprincipes, zoals die van de Gestalt. Dat is allebei fijn, want het stelt je in staat om zelf mee te denken over wat effectieve visuele middelen zijn. Dat alles is rijkelijk geïllustreerd natuurlijk – het is een mooi boek om te zien.
Er is één heel klein dingetje dat me opviel als afwijkend van Zelazny: Nussbaumer Knaflic heeft het niet zo op met taartdiagrammen: ‘Pie charts are evil’ (p. 51). Dat komt doordat je zo veel slechte ziet (in 3D) en doordat de grootte van de taartpunten slecht te vergelijken is. Ik zie dat wel, maar ik denk toch dat er een lans te breken is voor de suggestie van eenheid en totaliteit die er van een cirkel uitgaat. Wat mij betreft zijn taartdiagrammen dus niet evil, maar wel lastig goed te krijgen. Het boek waarschuwt terecht voor de valkuilen ervan.
Ik vind dit boek een aanwinst, voor mijn eigen boekenkast en zeker ook om in het vervolg aan te raden, aan iedereen die in zakelijke communicatie data visualiseert, en dat zo goed mogelijk wil doen.
Structuur verbeteren
Ik ben hard bezig met het afmaken van het boek – dat overigens Optimaal blijven sporten gaat heten, met nog iets als ‘boven de 50’ ofzo erachter. De afgelopen tijd heb ik vooral hard getrokken aan één hoofdstuk dat eerst maar niet in de plooi wilde vallen. Inmiddels is het gelukt en kijk ik terug op een leerzame schrijfervaring.
Ik was het hoofdstuk ooit heel essayistisch begonnen, aan de hand van eigen ervaringen. Gaandeweg was er meer ’theorie’ in gekomen en was het ook een betoog geworden. Diverse proeflezers vonden dat niet zo geslaagd: ze vonden het brijïg en herhalend en kregen hoofdboodschap noch rode draad te pakken.
Ik ben toen begonnen met wat snoeiwerk: herhalingen en zijstraten eruit. Dat hielp al. Maar ik was nog niet tevreden en realiseerde me dat er twee structureringsprincipes door elkaar liepen: de chronologie van mijn eigen ervaringen en de inhoudelijke, argumentatieve van het betoog. Ik weet het niet meer precies, het zou kunnen zijn dat het schrijven van de blogpost over een onduidelijke grondslag van een structuur vorige maand het kwartje deed vallen: ook ik maakte het mijn lezers te moeilijk.
Toen heb ik die twee structuren ontward: alles van mijn eigen ervaring bij elkaar, de argumentatie bij elkaar (piramidaal!), met een duidelijke overgang. Grote stap vooruit: twee nieuwe proeflezers vonden het een helder verhaal. Pfoe, opluchting!
Maar zij vonden het op hun beurt wel weer wat negatief en belerend. Urgh, lastig volk toch, lezers – maar o, wat ben ik ze dankbaar! Opnieuw hielp ‘klein’ werk: formuleringen aanpassen bijvoorbeeld. Daarover dachten de proeflezers mee, dat was erg fijn.
Maar de grootste stap vooruit zat hem weer in structuur: in nog iets van het argumentatieve naar het persoonlijke gedeelte verschuiven. Ik werd helemaal enthousiast toen maandag een proeflezer me erop wees: er stond ergens nog een oud restje, wat inderdaad eigen ervaring was, maar als onderdeel van de argumentatie algemener en daardoor kritisch over anderen klonk.
Dit was iets wat ik herken van het samenwerken met schrijvers: historische restantjes in de tekst. Je verandert wat, voert die verandering zo goed mogelijk door, maar daarbij zie je iets over het hoofd. Ik zeg regelmatig tegen schrijvers dat ik bijvoorbeeld iets niet snap, en dan blijkt dat ‘per ongeluk’ achtergebleven te zijn uit een vorige versie. Zoiets zit in een klein hoekje.
Gister heb ik het hoofdstuk opnieuw laten proeflezen, en met dat commentaar was ik dik tevreden. Daarmee valt het laatste stukje inhoud op z’n plek. Ik schiet ook al aardig op met afredigeren. Nog drie weken tot de deadline!
Ook even uitwaaieren
In een creatief proces zoals schrijven heb je (minstens) twee fasen: een ‘uitwaaierende’, verkennende fase, en een fijnslijp-puntjes-op-de-i-fase. In de eerste is het zaak je interne criticus koest te houden en dus in vrijheid álles te mogen bedenken. In de tweede fase mag die criticus zich er weer tegenaan bemoeien. Dat moest zelfs als je iets maakt voor anderen, want alleen dan kun je toetsen of het daarvoor geschikt is. Bij schrijven wordt dat wel genoemd dat je je tekst dan ‘lezergericht’ maakt. Een belangrijk onderdeel van die fase is redigeren.
Voor mijn boek zit ik al een tijd zwaar in die tweede fase: ik ben aan het fijnslijpen, fijnslijpen, fijnslijpen, fijnslijpen. Eind van deze maand moet het manuscript klaar zijn namelijk. Ik vind dat belangrijk en ik profiteer graag van de feedback van mijn proeflezers. Alleen zo wordt het een echt goed boek. Soms pak ik nog de structuur aan, maar soms is het ook: het hele boek doorzoeken op consistentie in je kan/je kunt.
Nodig, maar qua creativiteit is het wel eenzijdig. Vandaar dat ik het hartstikke leuk vond om de afgelopen weken ook twee keer die andere fase te ervaren. Net als de vorige zomers heb ik zomeravond-workshops theater gedaan bij de SKVR. Gewoon lekker een avondje spelen, gek doen, alles mag.
Toen schreef ik ineens zomaar met een andere deelneemster deze maffe dialoog:
Zeg, wat denk jij, wat is de zin van ons bestaan?
Wij zijn op de aarde gezet door onze meesters om de planeet voor te bereiden op hun komst.
Je bedoelt die paarse meesters met van die groene sprieten op hun hoofd?
Zit jij mij nou gewoon belachelijk te maken? Ik ben gewoon serieus hoor!
Serieus, dat zal wel, maar je dient dan wel de verkeerde meester, hoor, ketter!
Ketter, ja, zo heten zij inderdaad! dus je weet wel degelijk wat ik bedoel…
En die hebben we een aantal keren gespeeld, waarvan de laatste keer op locatie elders in het pand, met een echte deur waar de eerste spreken op kon kloppen, als een soort Jehovah’s Getuige.
Ik vond het een heerlijk tegenwicht tegen het ‘serieuze’ schrijfwerk! Ontspannen ook, want die naderende deadline geeft wel wat druk.
Structuur staat niet op zichzelf
In mijn trainingen gaat het er vaak om dat je de lezer helpt als je document een transparante structuur heeft: logisch en simpel, zodat je hem in één zin aan kunt kondigen. Zo’n soort zin:
Hiervoor zijn drie argumenten, die in de drie hoofdstukken van dit rapport een voor een aan de orde komen.
Wat ik er wel eens bij zeg, is dat dat niet ‘moet’ en dat je met structuur van alles kunt doen, als je maar uitlegt aan de lezer wat dat is. Zo van:
Er volgen nu dertig pagina’s waarvan in eerste instantie de samenhang onduidelijk zal zijn, maar ik beloof: daarna valt alles op zijn plek.
Dat zou ik niet aanraden, hoor, voor een zakelijke tekst, maar het kán wel.
Voor literaire teksten geldt dat als ze zo’n aangekondigde en transparante structuur zouden hebben, dat gek zou zijn. Het kan wel, althans, dat heb ik wel eens gehoord, een postmoderne detective die begint met iets als:
De butler deed het, met een bijl, en hij had daarvoor drie redenen:
Maar meestal moet je bij een literaire tekst zelf puzzelen, en dat is een deel van de lol van zulke teksten lezen: het is bevredigend als het puzzeltje klopt.
Onlangs las ik een boek waarvan ik het puzzeltje niet gelegd kreeg. Het ging om Van wie is de finish? Ik vond het verder een interessant boek over voor mij relevante thema’s, met zeer sterke passages. Ik heb het dan ook met plezier gelezen.
Het fascineert me natuurlijk van uit mijn werk met zakelijke teksten hoe het kan dat ik toch een fiks structuurprobleem ervoer. Ik stuitte op drie problemen:
- Ik kon niet achterhalen wat de climax van het verhaal is. Daar was ik wel naar op zoek, deels omdat ik die sowieso verwacht in zo’n ego-document, iets van catharsis, en deels omdat op de achterflap staat dat het boek de reis schetst naar ‘zijn belangrijkste finish ooit’. Ik kon er niet achter komen welke dat is. Er zijn meerdere kandidaten. Inhoudelijk de meest waarschijnlijk staat in de epiloog, wat ik een gekke plek ervoor vind. En dan nog krijgt hij daar onvoldoende nadruk: het gaat daar te snel en te makkelijk (ik spoil niet, vandaar dat ik er niets inhoudelijks over zeg). Ik vind het jammer, want daardoor kan ik ook niet goed volgen waar zijn persoonlijke proces toe geleid heeft.
- In het voorwoord staat alleen maar dat de structuur niet chronologisch is. Hoe dan wel? Ik heb geen idee, ik kon er niet achter komen. Het is toch ten dele wel chronologisch, en de chronologie is kennelijk belangrijk, want sommige stukken hebben een datum. De volgorde zal ook echt niet helemaal willekeurig zijn. Of misschien heeft dat wel zo gevoeld voor de schrijver, maar die had dan toch – wat mij betreft – dat stapje extra moeten zetten om de lezer te kunnen vertellen hoe de opbouw in elkaar zit.
- De structuur is (te) complex. Het is dus een niet-chronologisch ego-document, met ook nog voor elk van de ongeveer veertig hoofdstukjes een losse songtekst of citaat die ik ook nog aan het hoofdstuk moet zien te relateren. Het zijn zo tachtig inhoudselementjes, op 226 pagina’s! Dat is me te veel.
Hiervan is het eerste punt het belangrijkste. Die andere twee dingen waren op hun pootjes terecht gekomen als ik die climax had kunnen achterhalen. Tachtig elementjes in een niet-chronologische structuur, dat had goed kunnen komen als ik aan het eind had geweten waar het allemaal toe leidde. Uiteindelijk is dat het allerbelangrijkste: aan het eind een gevoel van snappen.
Zo realiseerde ik me: dat is net als bij zakelijke teksten – toch. Nouja, daar mag het eerder dan aan het eind, dat is het hele idee van ‘hoofdboodschap voorop’. De overeenkomst is dat de structuur ook daar niet op zichzelf staat: die dient de hoofdboodschap. Dat eerste voorbeeld van hierboven, dat zijn niet zomaar drie argumenten, het zijn argumenten voor de hoofdboodschap.
Anders is ook zo’n transparante structuur niet veel meer dan los zand. Dat krijg je zelfs met de beste structuuraankondiging niet aan elkaar geplakt.
Wetenschap met de hoofdboodschap voorop
Een trainingsdeelnemer wees me eerder deze week op een paper van de econoom John Cochrane over academisch schrijven (bedankt, Thomas!). Het is erg de moeite waard!
Meteen aan het begin schrijft Cochrane:
Figure out the one central and novel contribution of your paper. Write this down in one paragraph.
Die ene, centrale bijdrage, daar moet je volgens Cochrane mee beginnen, in driehoeks- of krantenstijl, zoals hij dat noemt. Anders snappen lezers toch niet waar je mee bezig bent als je, bijvoorbeeld, andere literatuur bespreekt of je model uiteenzet.
Het formuleren van die ene, centrale bijdrage vergt wel denkwerk, zeker omdat die concreet moet zijn. Dus niet ‘er kwamen interessante resultaten uit’, maar het resultaat concreet maken.
Cochrane bepleit dus eigenlijk ‘hoofdboodschap voorop’ in wetenschappelijke teksten, en hij stelt aan die hoofdboodschap vergelijkbare eisen als het piramideprincipe. Hij practicet wat hij preacht en heeft dan ook nog af en toe een kwinkslag. Het is dus zelf een zeer leesbaar stuk.
In het wetenschappelijk schrijven is dit stuk – voor zover ik weet – uniek. Cochrane is een witte raaf. Het stuk is uit 2005 en krijgt – ook weer voor zover ik weet en zie, dus in mijn vakgebied – geen navolging. Helaas.
Misschien kan ik er zo een beetje reclame voor maken? Voor wetenschappelijke publicaties met de hoofdboodschap voorop dus. Maar vooral voor het grondige denkwerk dat het vergt om tot die ene, kernachtige formulering van de resultaten te komen.