Schrijven om te begrijpen
Vorige week las ik een pittig maar interessant boek: het proefschrift van Veerle Baaijen, The development of understanding through writing. Ik haal er voor het doel van dit weblog dingen uit waarvan ik denk dat ze nuttig zijn voor schrijvende professionals. Wel meteen met een grote disclaimer: Baaijen deed onderzoek onder studenten, aan één schrijftaak. Geen idee dus of haar bevindingen te generaliseren zijn naar de diverse zakelijke schrijftaken, daar zal ze zelf heel voorzichtig in zijn. En ik ga sowieso de dingen ongetwijfeld wat stelliger en ongenuanceerder opschrijven dan dat ze in zo’n proefschrift staan – omwille van de leesbaarheid.
Heel veel mensen herkennen wel dat je er soms (of vaak zelfs) bij het schrijven achter komt hoe je inhoud écht in elkaar zit. Het lijkt soms wel alsof je jezelf iets op ziet schrijven waarvan je denkt: aha, dat wist ik nog niet. Je kunt dus begrip en nieuwe ideeën ontwikkelen door te schrijven. Dat staat haaks op de opvatting dat je eerst die ideeën al hebt, en ze vervolgens alleen nog maar hoeft op te schrijven – alsof het schrijven alleen het vormgeven van inhoud is. Baaijen heeft onderzocht welk van deze twee opvattingen hout snijdt: denken dóór of vóór het schrijven?
Ze komt tot de conclusie dat je inderdaad kunt denken door te schrijven. Anders gezegd: ideeën kunnen inderdaad ook het resultaat zijn van het impliciete taalproductieproces, niet alleen van een expliciet denkproces. Niet zo gek natuurlijk, want herkenbaar.
Wat het proefschrift echter ook laat zien, is dat een schrijfproces waarbij je nieuwe ideeën en begrip ontwikkelt, niet zomaar tot een goede tekst leidt. Dat zijn echt twee verschillende dingen, althans, zeker bij sommige schrijvers. Baaijen onderscheidde twee groepen, die van elkaar verschillen in de mate waarin ze gericht zijn op hun omgeving (‘monitoren’):
- Hoge self-monitors zijn zich juist zeer bewust van de eisen en wensen van de omgeving, en passen hun tekst daar meer op aan. Die hoge, die moeten een onderscheid maken tussen ideeën genereren (grillig proces: door de tekst springend, en zinnen in stukjes bij beetjes mogen formuleren, niet vooraf een structuur bedenken) en gericht zijn op een goede tekst (‘netter’ en meer gepland proces: wel met een vooraf bedachte structuur, en dan zin-voor-zin uitschrijven).
- Lage self-monitors zijn minder gericht op hun omgeving; zij zijn meer geneigd tot schrijven als de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie (om er maar een beroemd citaat tegenaan te gooien – niet in het proefschrift, overigens, het is mijn associatie). Voor hen geldt dat ze zowel betere tekst schrijven als er meer van leren als ze zo veel mogelijk vrij door de tekst springen: niet van te voren al een structuur opzetten, maar gewoon beginnen en door de tekst heen stukjes zin schrijven en wijzigen, af en toe terugspringen om ergens wat aan te vullen of te wijzigen, enzovoort – een grillig verloop van het schrijven dus (dat noemt het boek ongeplande zinsproductie en een non-lineaire aanpak).
Een ander interessant resultaat vond ik dat de opvattingen over schrijven van de schrijver uitmaken voor de tekstkwaliteit. Veerle onderscheidt twee typen: de opvatting dat schrijven vooral het weergeven van bronnen is (‘transmissie’), en dat schrijven juist het zelf vormgeven van inhoud is (‘transactie’). Schrijvers met een transactionele opvatting schrijven beter. Die met de transmissie-opvatting hebben baat bij het vooraf ontwerpen van de structuur (outline): hun tekst wordt er beter van. Bij de transactie-schrijvers maakte dat niet uit.
Ik leid hier drie praktische zaken uit af:
- Ik ga schrijvende professionals eens vaker vragen naar hoe zij denken over schrijven: zijn ze een doorgeefluik of een schepper van nieuwe inhoud?
- Ik ga een nuance aanbrengen bij het advies eerst te structureren en dan pas te schrijven – het nut daarvan verschilt echt van persoon tot persoon (terwijl het in alle schrijfhandboeken zo staat aangeraden – maar ik doe het zelf eigenlijk ook niet zo ***bloos***). In geval van twijfel wel doen, zou ik zeggen: de transactie-schrijvers en de hoge self-monitors hebben er baat bij. Voor anderen volstaat het vooraf nadenken over de hoofdboodschap (want dat waren Baaijens twee condities in de voorbereiding van de schrijftaak: een structuur ontwerpen óf alleen nadenken over een kernuitspraak). Overigens is in de praktijk van alledag het ontwerpen van een structuur als tussenstap in het schrijfproces weer wel handig omdat je daarover van gedachten kunt wisselen – als halffabricaat, dus. Maar sommige (alle?) schrijvers zullen daarvóór dus baat hebben bij schrijven-om-te-denken.
- Ik ga twee adviezen die ik al vaker gaf, nu onderbouwen, onder verwijzing naar dit boek:
- Doe vooral aan freewriting! Helpt echt! Vooral als het je nog niet helemaal helder is wat je nu wilt zeggen, wat je hoofdboodschap is bijvoorbeeld – pak pen en papier, denk niet te veel na van tevoren, en schrijf! En laat dat rustig rommelig en grillig schrijven zijn – echt geen probleem, juist goed!
- Onderscheid freewriting van het schrijven van de lezergerichte versie. Ook voor lage self-monitors lijkt me dat de veilige aanpak.
Zo veel uit een proefschrift dat ik naar mijn praktijk kan vertalen – dat maak ik niet vaak mee. Ik vind Baaijens boek één van de nuttigste en dus inspirerendste proefschriften van de laatste jaren!
Bron: Baaijen, Veerle. The development of understanding through writing. Groningen dissertations in Linguistics 107. Groningen: 2012.
Leuk stukje van Louise Cornelis over effectief schrijven volgens Veerle Baaijen in haar proefschrift: The development of understanding through writing! Helder en praktisch!