Piramidale pleitnota’s
Vorige week heeft Albert Heikens bij mij zijn masterscriptie afgerond (nouja, hij was al eerder klaar, maar vrijdag heeft hij zijn cijfer gekregen). Albert heeft onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van het gaan schrijven volgens het piramideprincipe in de juridische sector, meer in het bijzonder: naar hoe rechters (als lezers) en advocaten (als schrijvers) een piramidale pleitnota ervaren. Welnu, dat is best wel positief, al is er een verschil tussen lezers en schrijvers.
Bijzonder aan Alberts onderzoek is vooral dat hij ‘echte’ lezers en schrijvers als respondenten heeft gebruikt: rechters en advocaten. Hij kon dat dankzij een uitgebreid netwerk in de juridische wereld.
Albert heeft twaalf rechters en zes advocaten twee versies van een pleitnota voorgelegd: het origineel en een samen met de advocaat gemaakte piramidale herschrijving. Hij liet de respondenten hun voorkeur uitspreken en interviewde ze daarover.
De rechters (elf van de twaalf!) hadden een voorkeur voor de piramidale variant, bijvoorbeeld omdat de hoofdboodschap aan het begin staat. In hun eigen woorden:
Je leest als lezer meteen in de eerste alinea duidelijk wat het bestreden besluit is
(… dat deze versie) in het begin direct aangeeft waar het om gaat
We hebben het in ons werk druk en dan is een advocaat die direct zijn punt maakt zeer welkom.
Maar ook wel omdat de rest van het stuk goed gestructureerd is:
Doordat vervolgens zeer duidelijk de argumenten uiteen worden gezet, en worden aangeduid met kopjes, weet ik precies wat er gezegd gaat worden, zonder dat ik het hele stuk heb hoeven lezen.
Wel willen ze aan het eind een conclusie:
(…) doordat er geen conclusie is, gaat het met het verzoek op het einde mis. De pleitnota of het pleidooi gaat als het ware als een nachtkaars uit. Mijn advies is herhaal de conclusie en het verzoek gewoon nog een keer op het laatst.
Waarschijnlijk zien we hier de al bekende genre-verwachtingen aan het werk: aan het eind van een pleitnota ‘hoort’ een conclusie te staan, en als dat niet zo is (omdat die al aan het begin stond, als hoofdboodschap) is dat gek en ervaren de lezers een gemis.
De advocaten, als schrijvers, hadden een minder duidelijke voorkeur: vier van de zes kozen voor piramidaal, twee andere twijfelden. Eén van de twee met de traditionele vorm als voorkeur, zei dat hij het nou eenmaal zo had geleerd van zijn patroon. De ander vond de traditionele vorm zakelijker. De piramide-kiezers zeiden dat ze ‘al zo schrijven’. In het onderzoek is dat niet verder nagegaan, er is wel reden om aan die uitspraak te twijfelen (sociaal-wenselijk?).
Waar de rechters (lezers) dus een duidelijke voorkeur hebben voor piramidale pleitnota’s (eventueel met extra conclusie aan het eind), hangen de advocaten (schrijvers) meer aan de traditionele opbouw. We zien dus een discrepantie tussen de wensen van de lezers en de mate waarin de schrijvers daaraan gehoor kunnen of willen geven.
Die kloof, tussen lezerswens en schrijversdaad, is mij eerder opgevallen – ik schreef er een Tekstblad-column over. Het is en blijft mijn ambitie om schrijvers te leren die kloof te verkleinen.
Bron: Heikens, A. (2012) Komt een advocaat bij de rechter…. Een kwalitatieve analyse over de wenselijkheid van de structuur in een pleitnota. Masterscriptie CIW RU Groningen.
Pingback:Tekst & Communicatie » Blog Archive » Je gaat het pas zien als je voorkennis hebt