Een klein eerbetoon
Mijn allereerste wetenschappelijke publicatie ooit ging over een zinnetje uit het boek Vals Licht van Joost Zwagerman. Een passief, natuurlijk, want daar deed ik promotieonderzoek naar. Daar was ik nog maar net mee begonnen toen ik ‘Vals licht in passief perspectief’ schreef; het artikel verscheen in een bundel Taal in onderwijs en organisatie. Een vlootschouw van onderzoek, geredigeerd door mijn promotor Paul van den Hoven (e.a., p. 7-11) – als ik het me goed herinner, was dat een bundel ter gelegenheid van de oprichting van de onderzoeksschool CLC, inmiddels opgegaan in UiL OTS. Vandaag blik ik terug op dat artikel als eerbetoon aan Joost Zwagerman.
Dit is het fragment uit Vals Licht:
Ma Roos hield er andere, tergender strafmaatregelen op na. Op haar bevel zette Lizzie in de achtertuin haar eenpersoonstent op waarin zij in geval van overtreding soms wel drie nachten achtereen moest slapen. Het huis was dan verboden gebied. Poepen en piesen moest maar achter de heg gebeuren. Tweemaal daags werd er eten geserveerd in een pannetje dat, de achterdeur op een kier, naar buiten werd geschoven.
Het ging om die laatste zin, met twee lijdende vormen werd geserveerd en werd geschoven. Het effect daarvan, in contrast met de actieve alternatieven ‘serveerde ma Roos het eten dat zij naar buiten schoof’, is dat de narratieve tijd wordt onderbroken voor een anderssoortige presentatie. In een standaard verhaal dragen namelijk die actieve werkwoorden de chronologie van het verhaal. Lijdende vormen zijn door dat worden ‘statischer’.
Die anderssoortige presentatie is: afstand tot de handelende persoon, ma Roos. Zij verdwijnt als het ware uit beeld, voor ons, als lezers, maar ook voor Lizzie, met wie we hier meekijken, en via Simon, haar vertellende vriend hier. Ik formuleerde dat in het artikel in termen van empathie, later ben ik het identificatie gaan noemen: de lijdende vorm roept de gedachte aan de handelende persoon op, maar houdt identificatie daarmee tegen, al is het alleen maar door haar niet te noemen. De lijdende vormen maken de situatie zo schriller, pijnlijker. Wat mij betreft zijn ze daar zeer op hun plaats.
Lijdende vormen zijn zeldzaam in narratieve teksten, veel zeldzamer dan in genres als beleidsteksten. Dat komt (denk ik) doordat die identificatie juist zo belangrijk is bij het lezen van een verhaal. Als er een passief voorkomt in een literaire tekst, is het effect daarvan dan ook sterk. Zulke voorbeelden laten zien dat ongenuanceerde schrijfadviezen als ‘vermijd het passief’ nergens op slaan: waar het om gaat, is te weten wat het effect ervan is, opdat je als schrijver een goede keuze kunt maken. In de handen van een goede schrijver is het passief een sterk stijlmiddel.
Door dat sterke stilistische effect vielen deze zinnen mij op, toen ik Vals Licht ‘gewoon’ aan het lezen was. En dat deed ik omdat het hot was, Zwagerman was hot ook, in die tijd, als vertegenwoordiger van een nieuwe generatie in de literatuur. Mijn generatie. Die nu deze spreekbuis moet missen.
Reacties
Een klein eerbetoon — Geen reacties
HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>