Academisch schrijven moet je goed leren
Op twitter stond vorige week een discussie die voor mij interessant was vanwege twee ‘lijntjes’: het vak Tekstgenres dat ik op het ogenblik geef en mijn proefschrift. Het ging namelijk over de vraag waarom de lijdende vorm zo frequent is in academische teksten – wie leert dat studenten toch?
De discussie begon met precies die vraag, die Ionica Smeets zo stelde:
Wie leert studenten toch dat academisch schrijven betekent dat je de passieve vorm gebruikt?
Uit de antwoorden haal ik deze rode draden:
- Studenten leren niet zozeer aan passieven te gebruiken, ze leren af informeel en persoonlijk te schrijven. Te toegankelijk schrijven is geen ‘echte’ wetenschap. In het bijzonder geldt dat voor het gebruik van de eerste persoon (ik, wij), waarop een taboe rust.
- Het is gewoontevorming – iedereen doet het zo, dus hoort het zo. Dat speelt zeker een rol. In het boek dat we bij Tekstgenres gebruiken staat dat register, dus de voor een genre typerende formuleringen, functioneel te verklaren zijn, niet conventioneel. Nietes. Formuleringen zijn wel degelijk conventioneel te verklaren. Waarom zo veel passieven in een wetenschappelijke tekst? Omdat het zo hoort, omdat anderen het ook doen.
- Passieven zijn soms wel degelijk functioneel – er is geen reden ze in de ban te doen. Ben ik het ook helemaal mee eens. In het bijzonder geldt dat zomaar actief maken geen oplossing is – dan is het ineens een tekst over een onderzoeker die allemaal dingen doet. De persoon van de onderzoeker moet niet centraal staan. Dus een passief hier en daar kan zeker, maar functionele van niet-functionele passieven scheiden is een hele klus.
Wat dan wel? In de eerste plaats: voor mij is de eerste persoon niet taboe, en ik vind het schokkend hoe veel van de discussie-deelnemers de ervaring hebben dat de kwalificaties als ’toegankelijk’, ‘journalistiek’, ‘colloquial’ en ‘leesbaar’ negatieve oordelen over hun tekst waren. Dat zou van mijn wel anders mogen.
Ten tweede: in elk geval zou studenten genre-bewustzijn bijgebracht moeten worden. Enerzijds om het academische genre te gaan beheersen, anderzijds opdat ze de academische conventies niet meenemen naar andere genres. Dat is nu zo’n beetje mijn dagelijkse werk: adviseurs aanleren dat dienstverlenend schrijven iets anders is dan academisch schrijven, en dat een adviesrapport er dus anders uitziet dan een wetenschappelijke tekst.
Ten derde: leer studenten hoe het wel moet. Als je wilt dat studenten onpersoonlijk schrijven – want daar zit ook heus wel wat in – zou je ze moeten aanleren om dat goed te doen, in plaats van alleen maar zeggen wat er níet mag, zoals: ik en informele woorden gebruiken.
En hoe is dat dan? Nou, door dat persoonlijke perspectief echt helemaal weg te werken. Probleem van het passief is namelijk dat dat slechts een halve stap is naar onpersoonlijk schrijven, en precies dat halve kan hinderlijk zijn.
Als je niet mag schrijven ‘ik heb hieruit geconcludeerd dat…’, dan kun je ervan maken ‘hieruit kan worden geconcludeerd dat…’ Maar dan ben je als concludeerder nog steeds op de achtergrond aanwezig – onzichtbaar en vaag, en met als signaal aan de lezer dat die zich er niet mee mag identificeren (daarover gaat bovengenoemde ‘Cornelis 1997’).
Juist dat, dus de handelende persoon wel oproepen maar niet beschikbaar maken als identificatiefiguur, gaat hinderen en bezorgt het passief z’n slechte naam.
Werk die handelende persoon dan liever helemaal weg. Helemáál onpersoonlijk is ‘de conclusie hieruit luidt…’ ofzoiets. Of bijvoorbeeld in plaats van ‘Hieronder wordt beschreven hoe…’ ‘Hieronder komt aan de orde hoe…’ Dat heten zakelijke alternatieven voor de lijdende vorm. Wie daar meer over wil weten: Formuleren, hoofdstuk 4.
Ik heb een heleboel van dat soort alternatieven standaard paraat. Want ik heb het ooit geleerd. En dat moet dus – dat is goed schrijfonderwijs. Niet alleen zeggen wat er niet mag, maar aanleren en voordoen hoe het wel moet.
Helemaal mee eens! Dank! Nog één nuance: je suggestie ‘De conclusie luidt’, als alternatief voor de passief suggereert nog wel een soort absolute waarheid; er is geen twijfel meer. Wel krachtig maar ook pompeus en stellig; nodigt niet uit tot verder onderzoek of bespiegelende twijfel. Hier vind ik “Ik trek hieruit de conclusie/wij trekken hieruit de conclusie” dan zuiverder, omdat je daarmee aangeeft dat jij dit op basis van wat je tot nu toe hebt gezien, concludeert – zonder daarbij te pretenderen de absolute wijsheid in pacht te hebben. En, zoals mijn partner Mischa zegt: je moet altijd de bron vermelden. In dit geval ben jij die bron; het is jouw conclusie.
Ik zie dat anders: het idee van reproduceerbaarheid in de wetenschap is juist dat het geen individuele, persoonlijke conclusie is, maar dat elke andere onderzoeker op basis van dezelfde methode tot die conclusie zou komen. Met ik/wij doorbreek je die code (of illusie, zo je wilt – maar daaraan tornen gaat veel verder dan alleen formuleren). Bovendien: het hele onderzoek is mensenwerk, aan een auteur (of groepje) toegeschreven door de name erbij. Dat hoef je niet per stap te benadrukken.