Taalkundige hokjes zijn beperkt
Afgelopen woensdag zijn we op college verder gegaan met registeranalyse. Als je, zoals we vorige week deden, een goede analyse van de context van de twee te vergelijken genres hebt gemaakt, kun je op basis daarvan hypotheses afleiden over het verschil in talige kenmerken tussen die twee genres. Vervolgens kun je die talige kenmerken gaan tellen. Dan blijkt of je hypothese klopt of niet. Met twee opties:
- Als de hypothese klopt, is dat mooi en probleemloos: wat je bedacht had, wordt bevestigd. Dat is okee, maar ook een beetje nogal-wiedes. Vorige week werkten we met recepten versus restaurantrecensies. Je kan zó bedenken dat er in recepten meer gebiedende wijzen voor zullen komen en in restaurantrecensies meer evaluatieve bijvoeglijke naamwoorden. En dat is ook zo – ja, nogal wiedes dus.
- Als de hypothese niet klopt, kun je kijken of je iets in je contextanalyse of andere aannames moet herzien. Eigenlijk is dat het leerzaamste: je moet iets bijstellen in het voortraject. Dat ‘m zitten in de situationele analyse, maar ook in hoe je naar de talige kenmerken kijkt.
Dat laatste bleek woensdag het geval. De studenten hadden kleine registeranalyses gedaan door van dezelfde persoon twee verschillende uitingen te contrasteren. Er waren twee resultaten, allebei met persoonlijk voornaamwoorden, die niet in lijn waren met de hypotheses:
- Voor een tweet was de hypothese: persoonlijk voornaamwoorden van de tweede persoon zou aantreffen. Met je en jullie kun je immers de lezer aanspreken, en dat past bij het interactieve karakter van het medium, althans, van deze tweet. Dat bleek niet zo te zijn, althans, in de tweet in kwestie werd de lezer aangesproken met iedereen (iets als ‘hoe is het met iedereen?’). Iedereen is niet officieel een persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon natuurlijk, maar hier vervult het wel degelijk die functie.
- Voor een interview over een creatief proces hadden we verwacht dat we er persoonlijk voornaamwoorden van de eerste persoon zou aantreffen, omdat de spreker vertelt over een eigen ervaring. De spreker bleek echter over zichzelf te praten met je. Ik ken dat als ‘voetballers-je‘: vroeger hoorde je voetballers zo praten over zichzelf; tegenwoordig zijn ze media-getraind en hoor je het minder vaak, is mijn indruk. Opnieuw: officieel is je geen persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon, maar hier vervult het wel degelijk die functie.
In beide gevallen moet je als onderzoeker dus je aannames herzien: niet alleen wat ‘officieel’ tot de taalkundige categorie in kwestie behoort, kan de functie vervullen die je verwacht. Zo gaat dat met taal: die taalkundige categorieën zijn maar een beperkte poging om wat er in echte communicatie gebeurt in hokjes te stoppen.
Je kunt hier denk ik twee kanten op: je rekt je definitie van eerste en tweede persoon op of je formuleert de hypothese los van de taalkundige hokjes. In beide gevallen kom je uit op iets als ‘alles wat naar de lezer/de spreker zelf verwijst’. Ik denk dat dat kan werken, maar je krijgt zo wel andere problemen met tellen en interpreteren. Want welke iedereen betekent echt iedereen en welke is eigenlijk jullie? Welke je bedoelt de spreker?
Ik zou vooraf eigenlijk hebben bedacht dat je persoonlijk voornaamwoorden makkelijk kunt afbakenen en dus tellen, veel makkelijker dan bijvoorbeeld ‘jargon’ of ‘evaluatieve werkwoorden’, maar ook dat is dus niet zo recht-toe-recht-aan. Precies dat is essentieel bij registeranalyse: je moet heel precies afbakenen wat je telt en je verantwoorden voor hoe je telt. Omdat die hokjes dus maar beperkt zijn.
Reacties
Taalkundige hokjes zijn beperkt — Geen reacties
HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>