Verandering in de aankondiging van hieronder: de datum is niet 12 mei, maar 2 juni. De avond is verschoven op verzoek van de organisatie. Dinsdag 2 juni is het dus, mijn Ubuntu-presentatie! Ik heb het in het bericht hieronder meteen ook aangepast.
Categorie archieven: Opvallend
Passief imago
Het lijkt soms wel mijn vorige leven: ruim 12 jaar geleden promoveerde ik op onderzoek naar het effect in teksten van het passief, de lijdende vorm. Ik ben er niet veel meer mee bezig. Af en toe zeg ik nog wel eens wat ter verdediging ervan, want in talloze adviesboeken en trainingen wordt schrijvers afgeraden de lijdende vorm te gebruiken (sic).
Functies
In mijn onderzoek heb ik laten zien dat de constructie juist heel goed te gebruiken is als het in een tekst niet mogelijk of niet gewenst is dat de lezer zich identificeert met de verantwoordelijke handelende persoon. Dat betekent dat de lijdende vorm bijvoorbeeld geschikt is als:
- De handeling automatisch verricht wordt: ‘als u op F7 drukt, wordt het document afgedrukt’
- De actie door een niet-levend iets veroorzaakt wordt: ‘hij werd door de bliksem getroffen’.
- De actie door een onbekende veroorzaker in gang gezet wordt: ‘hé, er wordt gebeld’.
- Iedereen zich een beetje aangesproken moet voelen, maar niemand in het bijzonder, de ‘wie-de-schoen-past-trekke-hem-aan-passieven: ‘racisme moet met kracht bestreden worden’
- De handeling bedreigend is voor de lezer: ‘het geld kan niet worden teruggestort’.
Scriptie
Het is leuk om te merken dat mijn onderzoek na al die jaren een medestander gekregen heeft. Want aan mijn eigen alma mater, de VU, is een paar maanden terug Remco Verhezen afgestudeerd op de functie van de lijdende vorm. Het onderwerp sluit aan bij het laatste voorbeeld van net hierboven: het passief gebruiken voor negatieve handelingen. Het theoretische kader van zijn scriptie wordt voor het deel over het passief gevormd door mijn proefschrift, vandaar dat Remco contact met me heeft gezocht en me een exemplaar van zijn scriptie heeft toegestuurd. De scriptie heet Dat wordt nog onderzocht. De invloed van passieve formuleringen in het Nederlands op het imago van de afzender.
Remco onderzocht in hoeverre het imago van een bedrijf beïnvloed kan worden door strategische gebruik te maken van lijdende vormen in slecht-nieuwsbrieven. Hij manipuleerde daartoe fictieve maar in mijn ogen zeer realistische brieven van energiebedrijven en zorgverzekeraars over vervelende zaken als afwijzing van een verzoek of klacht en administratieve fouten in het nadeel van de klant. In de ene variant gebruikte het bedrijf actieve zinnen, in de andere passieve. ‘We verhogen de prijzen voor energie vanwege de hogere inkoopprijzen’ werd ‘De prijzen voor energie worden verhoogd vanwege de hogere inkoopprijzen’ en ‘De vordering dragen we vervolgens over aan de gerechtsdeurwaarder’ werd ‘De vordering wordt vervolgens overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder’.
Inderdaad invloed op imago
Remco’s hypothese was dat de passieve varianten gunstig zouden uitpakken voor het imago. Immers: het bedrijf komt niet als handelende persoon en daarmee verantwoordelijke voor de ellende naar voren in de tekst. Deze hypothese werd bevestigd, zij het krapjes. Maar dit soort onderzoek naar stilistische verschillen leidt nooit tot grote effecten; een klein maar significant effect is al heel wat en meer dan ik zou hebben durven voorspellen.
En wat scheelt dat?
Gister zaten we in een training over een memo gebogen en de formuleringen onder de loep te nemen en toen vroeg een deelnemer: maar maakt dat nou echt uit, de details van zo’n formulering? Het ging ook om een passief: een memo begon met ‘Door de directie is besloten dat…’ en dan voel je als lezer afstand, net alsof de schrijver wil zeggen ‘maar daar ben ik het niet mee eens’. Dat blijft dan impliciet en daardoor wat slapjes. Ik zei: ik durf erom te wedden dat dit enig effect heeft op het imago van de schrijver.
Andere naam
Het passief heeft zijn naam niet mee, met ook nog eens lijden erin. Het imago van de constructie zelf is uiterst negatief. Een overdaad aan passieven is inderdaad een kenmerk van bepaalde slecht geschreven teksten, maar het passief is daarin symptoom, geen oorzaak of schuldige. Het is een symptoom van bijvoorbeeld geen ik durven te zeggen (‘hieronder wordt ingegaan op…’) of het vermijden van het neerleggen van de verantwoordelijkheid waar zij thuishoort (‘er moet iets worden gedaan’).
Goed gebruikt is het passief juist één van de vele subtiele instrumenten die de taal ons biedt: het passief kan een tekst effectiever maken. De constructie zou daarom eigenlijk iets als ‘identificatievermijder’ moeten heten. Maar dat krijgen Remco en ik er vast niet in…
(Meer weten? Ik praat nog steeds graag over het passief. Aarzel dus niet om contact op te nemen.)
Ze kunnen niet meer schrijven tegenwoordig….
In de NRC van gisteren weer eens zo’n alarmerend berichtje dat met de regelmaat van de klok verschijnt: ‘ze’ kunnen niet meer schrijven tegenwoordig. De kop luidt ‘”Het staat er toch”, zeggen taalslordige studenten’; het staat op p. 3, helaas niet online. Radio 1 heeft er vanochtend ook aandacht aan besteed, hoorde ik.
Aanleiding dit keer is dat de resultaten van de taaltoetsen die enkele universiteiten sinds een paar jaar afnemen bij hun eerstejaars studenten, hard verslechteren. Een paar voorbeelden:
- 59 % van de eerstejaars VU-studenten denkt dat onmiddellijk met één l geschreven wordt
- Gehate wordt door 32 % van hen als gehaatte geschreven
- Van ambigu weet slechts 47 % de betekenis.
Alarm! De VU gaat zelfs scholen waarvan de studenten slecht scoren aanschrijven. Want het ligt aan de scholen natuurlijk: minder uren voor Nederlands waardoor regeltjes er minder inslijpen, amper aandacht voor spelling op het VWO.
En het ligt ook aan de jongeren. Bij monde van een woordvoerder van de vereniging Levende Talen: ‘in de jongerencultuur nemen taalbeschouwing en schriftelijke taalvaardigheid een weinig centrale plaats in. Taal is vooral een communicatiemiddel dat ze aanpassen aan hun eigen behoeften.’ En dat ligt ook nog eens aan ons allemaal: ‘in de hele maatschappij heeft een algemeen geaccepteerde taalslordigheid postgevat’.
Op één punt ben ik het hier zeer mee eens: er is iets mis met ons schrijfonderwijs. De nadruk ligt al te jong op de grote of hogere vaardigheden en de kleine deelvaardigheden komen daardoor onvoldoende aan bod. Concreet: leerlingen van tien jaar moeten tegenwoordig zelfstandig al hele werkstukken schrijven, maar goed spellen leren ze niet meer. De kleine vaardigheden als spelling, interpunctie en hoofdletters plaatsen moet eerst geautomatiseerd zijn voordat een schrijver toe kan komen aan de moeilijkere dingen als structureren, plannen en zich op de lezer richten.
Daarnaast neemt het hoger onderwijs zelf onvoldoende z’n verantwoordelijkheid. Een generatie 18-jarigen geleden kon ook niet schrijven. Ze konden beter spellen misschien, maar schrijven moet je leren. Een 18-jarige kan dat misschien nog maar net een beetje. Om dat uit te bouwen, is ook in het hoger onderwijs continu aandacht ervoor nodig.
Dan de nuanceringen. Ik houd namelijk helemaal niet van dit soort ‘de-jeugd-van-tegenwoordig-berichten’. Ze zijn eenzijdig. Hier wat kanttekeningen:
- Schriftelijke taalvaardigheid een weinig centrale plaats? Hallo! Wakker worden! Ga eens kijken hoe jongeren tegenwoordig hun tijd doorbrengen. Ze schrijven zich te pletter. Veel meer dan een generatie terug. Ze SMS’en, twitteren, forummen, chatten, MSN’en bij het leven – en een heel aantal blogt zelfs ook. Ze zijn daarin ook nog eens uitermate creatief. Dat is iets anders dan onze schrijftaalcultuur van z’n nette, verzorgde, in ABN en volzinnen uitgeschreven teksten. Maar ‘een weinig centrale plaats’ – nee.
- De hele maatschappij taalslordig? Nou, dat kan, behalve de universiteiten dan kennelijk. Het kan best zo zijn dat de hele maatschappij het tegenwoordig prima vindt om onmiddelijk te schrijven. Als dat dan op de universiteit alleen nog fout is, kun je je afvragen wat je moet aanpassen: de regel of de schrijfvaardigheid van de studenten. Anders geformuleerd: hoe erg is het om onmiddelijk en gehaatte te schrijven? Is dat niet ongeveer net zo erg als piercings, naveltruitjes, petjes, afgezakte broeken, tattoos en altijd een MP3-speler op je kop? Met andere woorden: proberen we studenten geen ouwe-lullen-normen bij te brengen in een snel veranderende wereld?
- Zelfs als er een probleem is, is toetsen en regeltjes stampen niet de oplossing. Het probleem is niet dat studenten de regeltjes niet kennen, het probleem is dat ze op internet veel onverzorgd taalgebruik lezen én schrijven. Ze leren daardoor niet meer de automatismen die wij wel leerden (hoofdletters plaatsen) en ze wennen aan foutieve woordbeelden. Dat is geen probleem zo lang ze zich alleen maar schriftelijk bewegen tussen gelijkgestemden. Wat ze moeten leren, is dat niet iedereen even makkelijk hun taaltje leest. Ze moeten bijvoorbeeld leren dat regels voor spelling en interpunctie er niet zijn om hun bij Nederlands het leven zuur te maken, maar dat die er zijn omdat je zo je tekst toegankelijk maakt voor buitenstaanders. Zo’n toets maakt het leven alleen maar nog zuurder. Onmiddellijk fout? Boeiuh! En daar hebben ze nog gelijk in ook. Regelneuken is gewoon hartstikke vervelend.
Maar laat leerlingen/studenten maar eens ervaren hoe veel moeite het scheelt als een tekst voorzien is van hoofdletters, punten, komma’s, witregels enzovoort. Dáárom zijn die regeltjes er. En dat staat of valt dus niet met die ene extra l, maar met een houding: de houding van serviceverlening aan je lezer. Aan een veel afstandelijker lezersgroep dan die waarmee je forumt of chat. Dus dat ‘aanpassen aan de eigen behoeften’ van de taal, hartstikke okee, alleen moeten ze leren dat hun lezers wel eens andere behoeften kunnen hebben. - Een generatie geleden schreven we ook niet zo geweldig, hoor. Ik heb amper fatsoenlijk schrijfonderwjis gehad. We konden misschien beter spellen, maar dat is maar één aspect ervan. En ik ben benieuwd hoe veel van mijn studiegenoten op hun 18e ambigu kenden.
- Kennis van de betekenis van losse woorden is nogal willekeurig. Studenten moeten vooral leren dat ze moeilijke woorden opzoeken.
- En tenslotte: taaltoetsen werken discriminerend: zo’n toets is moeilijker als Nederlands je moedertaal niet is.
Valt het dan allemaal wel mee? Nee, dat niet: er is, zoals ik hierboven betoogde, echt wat mis met het schrijfonderwijs. Maar zo’n toets is niet de oplossing, en ach-en-wee-roepen ook niet.
Albanezen en hun vrouwen
Eindelijk vond ik donderdag in Metro een stukje tekst met daarin een verschijnsel dat ik vaak hoor, op de radio bijvoorbeeld. Dat is lastig citeren, en zo kon ik dit verschijnsel nog niet eerder op dit weblog aansnijden. De Metro is meeneembaar, dus hier komt het verschijnsel. Lees het fragment eerst eens, en kijk dan of je wat opvalt. Het komt uit een column, van Luuk Koelman, over de grote economische groei van Albanië.
In 1997 deden bijna alle inwoners van Albanië mee aan een reusachtig piramidespel. Aanvankelijk leek er geen vuiltje aan de lucht. Albanezen die al vroeg hun spaargeld in de piramide hadden gestopt, maakten enorme rendementen. <knip> Alles ging goed, totdat op een dag het spaargeld van álle Albanezen in de piramide zat. Toen stokte de toevoer van geld. <knip> Het westen keek meewarig toe. Wie trapt er nu in een piramidespel? Die rare Albanezen ook met hun vierkante Slavische koppen, trainingspakken uit 1962 en echtgenotes met snor.
En? Iets opgevallen?
Het gaat mij om die laatste paar woorden en hun effect op de voorafgaande tekst. Uit het feit dat het gaat om Albanezen die ‘echtgenotes met snor’ hebben, kun je niet anders dan afleiden dat die ‘rare Albanezen’ alleen de mánnen zijn. De tekst ervoor, die het had over ‘alle inwoners van Albanië’, ‘Albanezen’ en ‘álle Albanezen’ ging toch slechts over de helft van de bevolking van dat land.
Impliciet sexisme, heet dit. Er stáát nergens dat vrouwen niet meedoen, maar het wordt wel geïmpliceerd. In dit geval pakt dat eigenlijk niet slecht uit voor de vrouwen, want die waren kennelijk niet zo dom om al hun spaargeld in een piramidespel te stoppen. Maar toch…
Als het gaat om ‘Albanezen’, zijn dat mannen én vrouwen. ‘Nederlanders’ idem dito. En, ooit gehoord als voorbeeld hiervan, niet de ‘Batavieren en hun vrouwen’ zakten de Rijn af, nee, de Batavieren.
Sexe-neutraal taalgebruik is nastrevenswaardig maar niet altijd reëel of elegant. Ik houd ook niet van de hele tijd hij/zij of m/v in de tekst. Maar een paar simpele trucs zijn er wel, zoals meervoud gebruiken om hij/zij te voorkomen. Ernaar streven vind ik belangrijk, zonder dat het een molensteen om de nek wordt bij het schrijven. In trainingen behandel ik het niet expres, maar ik geef er wel feedback op als ik iets signaleer in een tekst.
Dus deze columnist had ik graag op de vingers getikt. Alleen al echtgenotes vervangen door vrouwen had gescheeld, en met vervangen door een dubbele punt had het dan verder opgelost. Helemaal mooi wordt het met mannen erin: ‘Die rare Albanezen ook: vierkante Slavische koppen, mannen in trainingspakken uit 1962 en vrouwen met snor’. Dan is het nog steeds niet een heel fraai beeld van Albanese vrouwen, maar dat is wat anders…
Belegen woorden
Leuke website voor taalliefhebbers: http://belegenwoorden.nl/, van het Nederlandsch Genootschap ter bevordering van het Belegen Woord. Doel: alom vergeten en verstofte woorden aan de vergetelheid te ontrukken. Ik heb er vorige week één voorgedragen, opdat, en die is nu inderdaad opgenomen, met als status ‘jong belegen’. Ik kreeg een in prachtige archaïsche termen gestelde bedank-e-mail.
Maarre… ik houd toch helemaal niet van stoffige, oude taal? Nee, vooral niet van de stijve jaren-vijftig-schrijftaalclichés als ‘Naar aanleiding van uw schrijven deel ik u mede dat’ en ‘hopende u hiermede van dienst te zijn geweest’. Van derhalve maak ik dus, van tevens ook en van welke die. Omdat dat uitstekende equivalenten zijn, en omdat de oude woorden daar clichématig zijn. Goed gebruikte archaïsche woorden zijn juist origineel, denk maar aan het werk van Gerard Reve en de Bommel-boeken.
Bovendien kunnen ze een beeld van een schrijver oproepen. Die schrijftaalclichés roepen vooral een stijf, houterig beeld op; mooie archaïsmen hebben iets erudiets en sjieks. Mits correct gebruikt natuurlijk – ik zie ook bij die jaren-vijftig-woorden wel fouten gemaakt: te allen tijde gespeld met de n precies waar hij niet moet staan (ten alle tijden) of welke als betrekkelijk voornaamwoord verwijzend naar een het-woord (‘het paard welke in de wei stond’). Dat is alleen maar onbeholpen – want dat is zo’n mooi en simpel alternatief.
Het mooie aan een woord als opdat is dat er geen alternatief voor is. Als dat uitsterft, verliezen we een klein stukje uitdrukkingsmogelijkheid. Geen ramp, wel jammer.
Trainingsaanbod & uitgangspunten
Vorige week schreef ik op verzoek een A4’tje met mijn trainingsaanbod. Het lijkt me nuttig om dat hier ook te plaatsen. Dus: vandaag niet iets inhoudelijks, maar gewoon reclame voor mijn eigen producten.
Ik heb vijf basistrainingen, allemaal gericht op communiceren om écht wat te zeggen en contact te maken:
- Structureren volgens het piramideprincipe, oftewel: hoe zorg je ervoor dat adviesrapporten, -brieven en –presentaties écht klantgericht worden? Het piramideprincipe is een methode om de tekst zo op te bouwen dat hij aansluit bij de belangen van de lezer. Daarvoor moet je als schrijver wel ophouden met navelstaren… niet makkelijk, wel zeer de moeite waard!
- Visualiseren. ‘A picture paints a thousand words’… maar onze Powerpointpresentaties plempen we vol met woorden en bullets. Dat kan anders! Visualiseren is iets anders dan illustreren. Dat laatste is een leuk plaatje erbij – met het gevaar dat het opleuken wordt. In optimale zakelijke presentaties brengen de beelden een sprekende boodschap en ondersteunen ze daarmee het verhaal.
- Stijl en formuleren. Hoe schrijf je echt goede zinnen? Niet om de nobelprijs voor de literatuur te winnen, maar om ervoor te zorgen dat je de lezer ‘pakt’. We bekijken een aantal hete hangijzers in de stijl. Is Jip-en-Janneke-taal echt nastrevenswaardig, moet je de lijdende vorm inderdaad altijd vermijden en mag je eigenlijk een zin beginnen met ‘en’?
- Het schrijfproces. Goed schrijven kost veel tijd – en dat zal altijd zo blijven, want schrijven is geen eenvoudige klus. Het is wél mogelijk het schrijfproces effectief aan te pakken, zodat je je tijd goed benut. Daarvoor is het belangrijk te bepalen wat voor schrijverstype jij bent. Vervolgens kun je je sterke punten extra benutten en je zwakke leren te compenseren.
- Presenteren. In veel trainingen presentatietechnieken ligt de nadruk op wat je allemaal wel moet en niet mag. Gevolg? Of je vergeet in het vuur van je presentatie alles of je zit met al die moetens en mag-niets in je hoofd waardoor je jezelf alleen maar in de weg zit. Het kan ook anders. Goed presenteren begint met bedenken wat je eigenlijk wil met je publiek. Misschien iets heel anders dan een Powerpoint-bombardement?
Combinaties zijn mogelijk, een individuele aanpak ook. In samenwerking met anderen bevat het aanbod bovendien: geïntegreerde adviesvaardigheden (inclusief gespreksvoering en issue analysis), creativiteitsontwikkeling, masterclass visueel design, stemvorming, corporate storytelling, e.a.
Uitgangspunten van deze trainingen:
- Eigen werk centraal. Een deel van het oefenmateriaal is altijd gebaseerd op echte, herkenbare data of ruw materiaal uit de eigen organisatie van de deelnemers.
- Gericht op directe toepassing. De deelnemers bepalen zelf waar ze vanaf de dag na de training mee gaan oefenen in hun dagelijkse werk. Enige tijd later volgt een terugkombijeenkomst om te bespreken wat er wel en niet is gelukt en de volgende stap te zetten. De deelnemers ontvangen dan van mij feedback op hun werk.
- Degelijk. ik heb een achtergrond in de wetenschap en past moderne inzichten uit de didactiek toe (bijvoorbeeld ‘action learning’).
- Diagnosticerend. Goed communiceren hangt in organisaties niet alleen af van de vaardigheden van de professionals. De trainingen kunnen gebruikt worden om belemmeringen ervoor in de organisatie op te sporen. Ik breng op basis daarvan advies uit.
Ubuntu bij Océ
Begin deze maand heb ik een presentatie gehouden bij Océ Nederland. Aanleiding waren mijn ervaringen met het cultuurverschil tussen ons en Afrika, meer in het bijzonder het verschil tussen onze tijd- en resultaatgerichtheid en hun mens- en contactgerichtheid. In het zakenleven is het goede van die Afrikaanse nadruk op medemenselijkheid opgepikt, en zo kwam het begrip Ubuntu onder de aandacht van westerse managers. Misschien was het ook bruikbaar voor Océ? Dat vroegen de organisatoren van een bijeenkomst voor young professionals zich af.
Ubuntu is een voor ons lastig precies te definiëren begrip. Het komt neer op het beoefenen van medemenselijkheid in de praktijk, en het wordt wel gezien als de tegenhanger van ons individualisme. Waar wij geloven dat we met z’n allen het beste af zijn als ieder voor zich streeft naar het grootste geluk (collectief als optelsom van individuen) is dat in Afrika omgekeerd: het zal met het individu goed gaan als het met het collectief goed gaat (individu als deel van het collectief): ‘ik ben omdat wij zijn’.
In mijn presentatie heb ik het verschil tussen het westen en Afrika geïllustreerd aan de hand van onze eigen, soms frustrerende ervaringen (Afrikanen lijken soms in onze ogen niets voor elkaar te krijgen), daarna heb ik onze eigen cultuur belicht door Afrikaanse ogen (10.000 kilometer tot op de dag gepland door Afrika gaan fietsen en verder altijd druk-druk-druk… nee, dat is normaal?!). Dat alles heb ik natuurlijk voorzien van foto’s van onze eigen reis. Ik heb afgerond met enkele filosofische uitspraken van mensen als Mandela en Tutu over ubuntu, en verteld wat het sinds mijn terugkomst voor mijzelf betekent. Ik:
- ‘Gebruik’ mijn netwerk meer: ik netwerk bewuster, o.a. door LinkedIn, maar vooral door makkelijker mensen te benaderen om iets te vragen. Ik was daar vroeger terughoudender in, realiseer me vanuit het ubuntu-perspectief beter dat iemand helpen óók fijn en positief is – en dus vraag ik makkelijker om hulp, tips en adviezen. Dat heeft sinds mijn terugkomst al een paar zeer waardevolle resultaten opgeleverd. Het illustreert ook dat de gerichtheid op de medemens van ubuntu niet betekent dat jezelf moet wegcijferen.
- Manage mijn tijd en agenda bewuster – al blijft dat altijd lastig in onze druk-druk-druk-wereld. Ik wil in ieder geval ernaar streven om niet altijd effectieve productie vóór te moeten laten gaan op contact. Daarvoor is enige lucht in de planning noodzakelijk.
- Vertrouw erop dat verspreiding van mijn kennis okee is, ook al verdien ik er niet direct aan. Ik ‘zit’ dus niet op mijn kennis, praat en schrijf er graag en makkelijk over, in het vertrouwen dat dat andere mensen vooruit helpt – en uiteindelijk mijzelf dus ook. Precies dat vertrouwen is in veel organisaties een heikel punt, omdat kennis ook gebruikt kan worden als machtsmiddel.
- Verwonder me over de scherpe kantjes van onze cultuur: ik weiger bijvoorbeeld mee te gaan in de al te grote stress als de trein eens een paar minuten vertraging heeft. En ik wil het ook nooit normaal gaan vinden dat er in de thuiszorg tot op de minuut nauwkeurig berekend wordt hoe lang het wassen van een bedlegerige mag duren… om maar twee dingen te noemen.
De presentatie ging echter natuurlijk niet alleen maar om mij en wat ik van mijn Afrika-reis geleerd heb. Nadat ik aan het woord was geweest, hebben de toehoorders zich gebogen over de vraag wat ubuntu voor hen zou kunnen betekenen, eerst twee-aan-twee mensen van dezelfde afdeling, en later in grotere groepen juist dwars door de afdelingen heen (want wat is je ‘collectief’ eigenlijk, wat is de groep waartoe je behoort, is dat je afdeling, is dat het hele bedrijf? Of: is het je eigen familie, vriendenkring, clan, stam, volk, wijk, stad, land, werelddeel?). Het onderdeel ‘kennisdeling’ was duidelijk het meest inspirerende aspect van ubuntu. Vooral de grotere groepen leverden enkele waardevolle actiepunten op, waarmee de young professionals de komende tijd aan de slag gaan.
Océ en ik kijken terug op een succesvolle en ook gewoon léuke bijeenkomst. Voor mij was het leuk om zelf weer eens een grote presentatie te houden: gemiddeld praat ik er meer over en train ik er anderen meer in dan dat ik het zelf zo vaak doe (anders dan met schrijven – dat doe ik zelf ook veel). En het is fijn om te merken dat de Afrikaanse inspiratie nog steeds verder gaat!
(zie ook dit weblog over mijn eerdere Ubuntu-presentatie; dit stukje is een co-productie met ons Afrika-weblog).
En nog een nieuwsberichtje: lang leve verbindingswoorden!
Als ik het dan toch heb over het nieuws, hier een al wat ouder berichtje: http://www.nu.nl/wetenschap/1911301/vmboer-niet-gebaat-bij-simpele-taal.html
Tsja, altijd al geroepen dat Jip-en-Janneke-taal helemaal niet zo heel makkelijk is… Bij gebrek aan verbindingswoorden moet je als lezer alle relaties zelf leggen. En bij de echte Jip en Janneke gaat dat nog wel, maar als het wat lastiger wordt niet meer. Lang leve de verbindingswoorden!
Onbegrijpelijke correspondentie haalt krant en kamer
Onbegrijpelijke correspondentie heeft eerder deze maand zowel de kranten als de Tweede Kamer gehaald. Communicatiebureau Leene.txt deed onderzoek naar de correspondentie die consumenten en burgers ontvangen. Grootste probleem daarvan is de onbegrijpelijkheid. Citaten uit de samenvatting van het onderzoeksrapport:
De begrijpelijkheid van correspondentie laat vaak te wensen over. Maar liefst vier op de tien mensen ontvangt minstens eenmaal per maand brieven, e-mails of brochures die ze meerdere keren moeten lezen om de informatie te begrijpen. <knip> Vaak is de veronderstelling dat correspondentie kort en bondig moet zijn. Dat mag misschien zo zijn, maar Nederlanders ergeren zich nauwelijks aan de lengte van de correspondentie van bedrijven en overheidsinstanties. Onnodig ingewikkeld en juridisch taalgebruik irriteert mensen het meest, op de voet gevolgd door onduidelijkheid over wat er van hen verwacht wordt.
Die problemen met de duidelijkheid en de begrijpelijkheid leiden tot kosten voor organisaties, want:
Ruim de helft van de mensen (met name de middelbare leeftijd) pakt de telefoon als de correspondentie die ze ontvangen onduidelijk is. Dit wordt gevolgd door het bezoeken van de website van de afzender of het sturen van een e-mail. <knip> Onduidelijke correspondentie legt daarmee een onnodige druk op de back office van organisaties. Telefoontjes, brieven en e-mails moeten netjes afgehandeld worden en dit kost tijd en geld.
Vandaar misschien dat de VVD naar aanleiding van de publiciteit rond het verschijnen van deze onderzoeksresultaten kamervragen heeft gesteld – de overheid is immers één van die organisaties, en beslist één van de slechtere presteerders op het gebied van begrijpelijke correspondentie. En dat ondanks al die moeite die er al in is gestopt, al die trainingen over leesbaarder schrijven, de tientallen schrijfadviesboeken…
Wat is dat toch, met begrijpelijk schrijven? Volgens mij is het een complex probleem. Technische schrijfvaardigheid, dus gewoon weten hoe je een goede brief opbouwt en goede zinnen formuleert, is er slechts één en waarschijnlijk niet het belangrijkste element in. Andere elementen zijn bijvoorbeeld: gebrekkig inlevingsvermogen c.q. te grote focus op de inhoud (de inhoud staat als het ware in de weg bij het helder krijgen van de lezer), de invloed van de juridische afdeling, kopieergedrag (‘zo hoort het nou eenmaal’), terughoudendheid om duidelijk te maken wat iemand anders moet doen (dat zou je zelfs beleefdheid kunnen noemen, of een te voorzichtige rolopvatting), het naar buiten doorsijpelen van interne gewoontes en strategieën (zoals op consensus gericht beleidsschrijven), onvoldoende nadruk op schriftelijke vaardigheden bij het aannemen en evalueren van medewerkers, onhandige systemen (verkeerde of onhandige standaardbrieven, helemaal geen standaardbrieven, onterecht gebruikte standaardbrieven) – en dat is nog niet alles.
Kortom: een cursusje of een boekje lost dat niet allemaal op. Alleen een organisatie-brede aanpak kan dat. Óf je stelt er professionals voor aan, die dan ook echt alle brieven moeten (her-)schrijven en. Want goed schrijven is een vak…
Hun hebben: mensen versus de rest van de wereld
Ik borduur nog even verder op het thema van gisteren, taalnormen. Ik noemde daar al kort even ‘hun hebben’. Hun als onderwerp, ‘het meisje die’ en ‘reizigers worden verzocht over te stappen’ – veel voorkomend, en volgens de officiële taalregels alledrie fout. En drie symptomen van een interessante taalverandering in het Nederlands: het onderscheid tussen mensen en de rest van de wereld wordt in ons taalsysteem steeds belangrijker. Ik leg dat uit en zal proberen dat met zo min mogelijk taalkundige termen te doen, ook al is het daardoor een wat versimpelde voorstelling van zaken.
Vroeger had het systeem in het Nederlands voor woordjes als ik, mij, jij, ons, zij en hun (persoonlijke voornaamwoorden) een simpele tweedeling. Je had één vorm als dat woordje het onderwerp van de zin was (ik, jij, hij, zij, wij, zij), en één vorm voor alle andere plekken in de zin (lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, achter voorzetsels): mij, jou, hem, haar, ons, hen (jullie kon en kan op allebei de plekken).
Toen waren er eens taalgeleerden die bedachten dat het zo leuk zou zijn als het nederlands in die laatste groep, dus van de ‘andere plekken’, nog een tweedeling zou hebben. Ze stelden voor daar hun en hen van elkaar te onderscheiden: de ene voor het meewerkend voorwerp, de andere voor het lijdend voorwerp en de plek achter voorzetsels. Zo’n onderscheid bestond niet in het Nederlands, niet meer sinds de tijd dat onze verre voorouders nog in berenvellen rondliepen. Maar andere grote, mooie talen, zoals het Duits en vooral de klassieke talen, kennen het wel: het is het onderscheid tussen de 3e en de 4e naamval. Wat zou het mooi zijn als het Nederland dat ook had, zo dachten die geleerden.
Zo kwam er een officiële taalregel bij. En vanaf dat moment gingen mensen die netjes wilden of moesten praten, twijfelen. Het verschil tussen 3e en 4e naamval voelden ze niet vanzelf aan – dat bestond verder ook niet in de taal. Dus was het nou hen of hun?
Toen gebeurde er iets wat wel vaker voorkomt, zeker in zo’n lastige situatie: een woordje sprong over. Ze sprong over van de onderwerpskant naar de niet-onderwerpskant en ging helpen het probleem van de keuze tussen hen en hun wat makkelijker te maken: zeker in geval van dingen kon je uitwijken naar ze (‘heb je de boeken bij je? Mooi, leg ze daar maar neer’).
Ze kreeg zo een derde rol: het kon al het meervoud betekenen als onderwerp, het enkelvoud als onderwerp (verzwakte vorm van zij) en nu ook nog de niet-onderwerpsvorm in het meervoud… dat is wel heel veel gevraagd van één zo’n woordje, daar houden talen niet van, als één ding zo veel verschillende functies moet uitoefenen.
En daarom sprong vervolgens hun de andere kant op en werd het mogelijk dat als onderwerp te gaan gebruiken. Maar niet zomaar… hun kan alleen maar slaan op mensen. Als het gaat over boeken kun je niet zeggen: ‘hun liggen op tafel’ – dat is nog gewoon ze. Hun móet slaan op mensen, liefst een specifieke, bekende groep.
En zo hebben we nu dus tussen ze en hun een andere rolverdeling. Niet meer de grammaticale, van onderwerp versus de rest, maar eentje van betekenis: van mensen versus de rest.
Datzelfde aspect van de betekenis maakt dat mensen ‘het meisje die’ en ‘de meisje’ zeggen. Puur grammaticaal gezien is het een verkleinwoord en dus een het-woord. Maar naar betekenis is het een mens, en een mens is geen ‘het’. En zo wordt het nu, in de straattaal in rap tempo, ‘de meisje’.
In ‘reizigers worden verzocht’ tenslotte is net zoiets aan de hand. Reizigers lijkt qua betekenis zo erg op een onderwerp dat het in deze zin onderwerp ís (en daardoor het getal van de persoonsvorm bepaalt), ook al is het grammaticaal een meewerkend voorwerp (en zou het wordt moeten zijn). Het mens-zijn van reizigers is daarin cruciaal (zoals ik in een artikeltje voor Tekstblad in 2000 heb laten zien).
Het zou kunnen zijn dat deze drie voorbeelden ’toevallig’ zijn, maar het zou ook zo kunnen zijn dat ze een trend weerspiegelen: van het steeds belangrijker worden van het betekenisonderscheid tussen mensen en de rest – zelfs ten koste van de ‘oude’ grammaticale rollen (de naamvallen). Dat de naamvallen ‘afslijten’, is bekend: dat gebeurt in alle Germaanse talen; het Engels loopt op dat punt op ons voor, het Duits op ons achter. Dat zo’n betekenisonderscheid ervoor in de plaats komt, is volgens mij nieuw. Als het een trend is, komen er nog meer voorbeelden van. Ik houd dat met argusogen in de gaten!
Waar zou de trend vandaan kunnen komen? Vinden we onszelf steeds belangrijker en interessanter? Is in de moderne wereld het onderscheid tussen mensen en de buitenwereld scherper dan vroeger? Daarover kan ik alleen maar speculeren…

