Ik heb op dit blog niet zo heel vaak over wat ik precies doe voor welke opdrachtgevers, maar vandaag doe ik dat wel. Omdat een vakgenoot erover schreef, en ik dat stuk als groot compliment heb ervaren voor mijzelf, voor mijn twee collega-schrijfbegeleiders Roy en Lyanne, én voor de schrijvers om wie het gaat: die van het Bureau ICT-Toetsing (BIT)
De rapporten van het BIT waren een tijdje geleden in het nieuws, en dat heb ik met veel interesse gevolgd. Helemaal toen zelfs de Minister-President er iets over zei, na 9’45 in het filmpje van zijn wekelijkse persconferentie, uitgeschreven:
BORGMAN Want erkent u ook het belang van dat bureau? RUTTE Zeer, kijk maar naar – stond ook dacht ik in datzelfde krantenartikel – met welke lompe bewoordingen zij hun adviezen naar buiten brengen. En dat is heel dienstig, die lompe bewoordingen, er wordt niks toegedekt. Het is allemaal heel stevig en dat leidt ook in een aantal gevallen tot bijsturing en zelfs ook stopzetten van grote projecten. Dus ik heb de indruk dat het BIT echt doet waarvoor het bedoeld is. BORGMAN U zegt ‘lomp’, je kunt ook zeggen ‘helder’. RUTTE Dat bedoel ik. ‘Lomp’ was hier niet slecht bedoeld, ik vind ‘lomp’ goed, ben VVD’er. Ja.
Bij de totstandkoming van de ‘lompe’, onee, ‘heldere’ rapporten help ik mee, maar het is natuurlijk vooral het BIT zelf dat zo wil schrijven. Wat mij betreft verdient dat navolging!
De meest recente editie van Tekstblad (05/06 2019) is een bijzondere: het blad viert het 25-jarig jubileum. Dat gebeurt met een aantal terugblikken. Dat is sowieso leuk om te lezen, bijvoorbeeld omdat in het eerste nummer nog heel onwennig geschreven werd over iets als internet. Wat lijkt dat lang geleden ineens!
In één van de artikelen kwam ik bovendien onverwacht mijn naam tegen. Nouja, ik heb in de loop der jaren een aantal artikelen en columns voor Tekstblad geschreven, dus dat ik in een jubileumnummer genoemd word, komt niet helemaal uit het niets. Maar toch, het verraste me. En ik ging er zowel van glimmen van trots als erom lachen.
Het gaat om een ronde-tafelgesprek van de oprichters van Tekstblad. Eén van hen is Margreet Onrust, ooit een van mijn eerste docenten schriftelijke taalbeheersing aan de VU. Haar onderzoekswerk is verwant aan het mijne (naamwoordstijl en lijdende vorm, allebei van die ‘probleemconstructies’), ze heeft mijn Adviseren met Perspectiefin haar proefschrift benut als model voor (schrijf-)advisering, wat ik interessant vond. Onze wegen hebben elkaar zo in de loop der jaren regelmatig gekruist. Daarbij praatten we ook wel eens over iets anders dan het vak, ook altijd zeer aangenaam. Zo ging het ook wel eens over reizen naar Nieuw-Zeeland in het algemeen, en het bier daar in het bijzonder.
Enfin. In dat ronde-tafelgesprek gaat het onder andere over de kloof tussen praktijk en wetenschap en de mate waarin Tekstblad die weet te dichten. Dan komt dit (p. 19):
Van het gedeelte tot aan ‘door te geven’ word ik gewoon heel blij, dat vind ik een hele eer en de erkenning doet me goed. En van de laatste zin van Margreet schiet ik in de lach – zij las het artikel dat na onze Nieuw-Zeelandreis verscheen. In Schuim Magazine – en het is een kleine wereld, want de redacteur daarvan, Marcel Uljee, schreef ook voor Tekstblad.
Zo dacht ik dus: er zal in elk geval één andere lezer van Tekstblad zijn die begrijpt waar Margreet op doelt!
De laatste maand van het jaar is een goede tijd om terug te blikken. 2019 is voor mij op werkgebied een mooi jaar geweest, zowel in financieel als in inhoudelijk opzicht. Wel is er één ding het hele jaar opvallend geweest, en de frustratie daarover is voor mij inmiddels aardig hoog opgelopen: gehannes met facturen. Vandaag dus geen schrijf-inhoudelijk blog, maar iets over het zelfstandigenbestaan. Al gaat het zeker óók om communcatie.
Mijn indruk is dat ik steeds meer last heb van problemen in de procedures in de organisaties van mijn opdrachtgevers. Die krijg ik indirect op mijn bordje, en ik moet er dan wel wat mee, want anders krijg ik mijn geld niet. Ik doe allemaal relatief kleine klusjes, en een beetje gehannes met een factuur betekent al gauw dat er een disproportioneel groot deel van mijn betaalde tijd daarin gaat zitten.
Ik ga daarom – goed voornemen voor 2020 – in het vervolg standaard een uur extra in rekening brengen voor administratie. Als de betaling vervolgens probleemloos verloopt, trek ik dat bij een volgende opdracht er wel weer vanaf.
Ik geef de vier belangrijkste voorbeelden van het gehannes van afgelopen jaar:
Iedereen die werkt voor de Rijksoverheid kent het, neem ik aan: ik mag niet mijn eigen facturen insturen, ik moet hun factuurapplicatie gebruiken, DigiInkoop. Het is sowieso een extra hobbel, want mijn eigen facturen maak ik op routine. Ik factureer elke maand aan deze opdrachtgever, dus dat gaat dan grotendeels copy-paste. Maar dat kan in het systeem niet, en ik moet er elke keer weer goed naar kijken. Ook heeft zo’n systeem het nadeel van de mensloze technologie: ik kreeg een keer een automatisch gegenereerde foutmelding waar ik achteraan moest – en die vals alarm bleek te zijn. Er zitten bovendien een paar dingen in die bepaald niet intuïtief zijn. Eén voorbeeld raakt ook nog aan mijn eigen vak: logica van indelen. Je moet de naam van de juiste opdrachtgever aanklikken in een priegelige lijst. Die namen staan op alfabetische volgorde, maar waarvan precies wisselt. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken zou je zo kunnen aantreffen onder de M van Ministerie, de B van Binnenlandse zaken maar ook onder de K van Kerndepartement… Gelukkig betaalt BZK tegenwoordig wel altijd razendsnel.
Ik deed dit jaar twee kleine klusjes voor een opdrachtgever waarvoor ik eerder meer had gedaan. Die organisatie heeft het betalen extern belegd. Althans, meestal, want daar begon het mee: die twee kleine klusjes moesten anders gefactureerd: de ene naar dat bureau, de ander (twee uurtjes!) naar henzelf. Mijn oude inkoopordernummer bij dat bureau was niet meer geldig, en dus kreeg ik instructies hoe ik een nieuwe kon aanvragen – met een conceptfactuur. Vervolgens hoorde ik niks. Na een dikke maand maar eens gepolst, bleek er grote verwarring te zijn over wie dat hoe moest betalen. Mijn contactpersoon heeft dat opgelost, toen kon ik de definitieve factuur indienen, maar mijn geld heb ik nog steeds niet.
Ik geef bij een opdrachtgever één training. De kosten daarvoor blijken verdeeld te zijn over vier kostenposten. Ik krijg daarover in de loop van de tijd vier lijvige mailtjes met een boel bureaucratische tekst en daar ergens in inkoopnummers – verder snap ik er niet zo veel van en lijken het vooral interne overwegingen hoe te boeken. Ik stuur één factuur met die vier nummers erin. Krijg ik na een paar weken terug: ik moet het uitsplitsen over vier facturen, met per factuur precies het aantal uren voor die ene kostenpost, een ook mijn reiskosten voor de twee bezoeken in vieren uitgesplitst. En ook dit ging niet om een heel grote klus…
Ik stuur een factuur naar een opdrachtgever, die krijg ik meteen terug omdat de tenaamstelling op een piepklein detail niet klopt – en naar dat detail, de officiële naam van het bedrijf in het handelsregister, had ik kennelijk moeten gissen, want die staat bijvoorbeeld niet zo in de ondertekening van hun e-mails of op hun website. Daarna gaan er twee maanden overheen. Dan stuur ik een herinnering. Als reactie krijg ik een formulier ‘verklaring bankgegevens’ dat ik moet invullen, met daarop bijvoorbeeld het adres van mijn bank. Hoezo? Mijn facturen voldoen aan de wettelijke normen en geen enkele andere opdrachtgever vraagt zoiets. En dat komt dan pas als ik na twee maanden zelf eens pols…. Ook in dit geval heb ik mijn geld nog niet.
De rode draad door alle vier de voorbeelden is dat ik wel door het hoepeltje ‘moet’ springen om mijn geld te krijgen – dat is de macht van de opdrachtgever.
Een ander draadje door de laatste drie is dat het gedoe te voorkomen of te beperken geweest zou zijn als de opdrachtgever wat meer initiatief had genomen door zelf meteen te laten weten wat er anders moest. Ik vind het onfatsoenlijk om, als er iets ontbreekt, de factuur gewoon ter zijde te leggen totdat de indiener aan de bel trekt. Dat leidt tot heel veel extra ergernis. Gelukkig is mijn bedrijf financieel gezond, anders had ik door zoiets meteen liquiditeitsproblemen.
Bij de betere opdrachtgevers krijg ik soms bij de overeenkomst al factureringsinstructies, wat van die dingen voorkomt als verkeerde uitsplitsingen en ontbrekende gegevens. Bij de allerbeste gaat alles gewoon vlekkeloos. Soms ook gewoon door goed verwachtingenmanagement. Ik vind het bijvoorbeeld helemaal niet erg om iets langer op betaling te wachten, als ik maar weet dat het eraan komt.
Mag ik dan tot slot ook nog een opdrachtgever in het zonnetje zetten? McKinsey betaalt altijd snel, er is nooit gezeur. Dit jaar was er iets waardoor het misschien iets langer zou duren en toen kreeg ik een seintje dat ik mijn factuur al mocht sturen nog voor ik het werk had gedaan (bedankt Marlies!)
Vorige week was ik ver weg, verder weg dan ik ooit eerder voor werk geweest was: op Sint Maarten, het aparte land binnen ons Koninkrijk. Om daar bij een plaatselijke opdrachtgever een training piramideprincipe te geven. Bij een buitentemperatuur van een dikke dertig graden!
De training verliep volgens het gebruikelijke stramien. De enige aanpassing aan de locatie was dat er minder tijd zat tussen de basisbijeenkomst en de supervisies met eigen werk. De eerste bijeenkomst was op maandagochtend, de halve groep had op dinsdagochtend al supervisie, de andere helft op vrijdag. Dat ging allemaal prima, het was een groep van hoog niveau.
Als ik bezig was, merkte ik amper dat ik ver van huis was. Een beetje misschien aan de airco, de kleding en de vele deelnemers van kleur. Het ging vooral in het Engels, met een beetje Nederlands, maar dat kan hier ook gebeuren. De onderwerpen van de teksten waren hooguit in details ‘exotisch’, op één voorbeeld na dat juist draaide om de afstand tot Nederland.
Mijn spullen liggen klaar voor de eerste supervisie. Minto’s boek had ik mee om te laten zien; de deelnemers hadden mijn Adviseren met Perspectief gelezen. Vestje was nodig voor de airco.
Waar de deelnemers mee worstelden was precies als in Nederland:
Aan de ene kant is dat het ‘gewone’ onder de knie krijgen van het piramidale denk- en schrijfwerk. Daarin verschilden ze trouwens nogal; er waren er bij wie het meteen goed paste. Anderen moesten vooral zoeken naar hoe je bij complexe materie de ‘draai’ naar de lezergerichtheid maakt – wat eentje verwoordde als ‘180 graden draaien’. De opdrachtgever schreef overigens al veel met hoofdboodschap voorop, alleen niet altijd even handig, en zeker niet gebaseerd op het ‘strenge’ denkwerk van het piramideprincipe. Een paar van de teksten die ik vooraf had gezien, waren al best goed. Alleen weinig uniform, en als denk-instrument kan het piramideprincipe veel voor ze betekenen.
Aan de andere kant was het het – voor mij herkenbare – ‘gedoe’ rond schrijven in een organisatie. Dat er wel zes mensen moeten reviewen, en als je dat allemaal verwerkt, krijg je een gedrocht, dat eigenlijk bovendien opnieuw langs alle zes moet. Dat er formats zijn die eigenlijk meer knellen dan helpen. Dat het schrijven te veel alleen gebeurt, waardoor de schrijvers moeten gissen naar wat hun leidinggevenden en hun lezers willen. Piramides kunnen daarin helpen, maar ik hoop dat ik ook wat troost heb kunnen bieden door uit te leggen dat schrijven nou eenmaal zo gaat, en dat het niet realistisch is om van jezelf of van anderen te verwachten dat je in één keer moeiteloos tot een stuk kunt komen waar iedereen gelukkig mee is.
Ik heb drie dagdelen gewerkt, ben er een week geweest, en heb dus ook uitgebreid de tijd gehad om kennis te maken met het land en om vakantie te vieren (mijn man was mee). Dat was allebei zeer de moeite waard. Natuurlijk heb ik weer talige observaties gedaan en wat bordjes op de foto gezet. Hier komen ze.
Ook al is Sint Maarten Nederlands, de voertaal op straat is Engels. Dat komt deels door het toerisme – er komen vooral Noord-Amerikanen, en daardoor waan je jezelf sowieso meer in de VS dan in Nederland. Maar ook de bevolking spreekt veel Engels, en Engels creools. Daar verstond ik maar af en toe een paar woorden van, net genoeg om te horen dat het inderdaad een Engelse basis heeft. Verder hoor je ook Frans (de officiële taal van het andere deel van het eiland) en Spaans, en ook wel wat Papiaments. Mijn opdrachtgever en haar man bijvoorbeeld zijn drietalig Engels-Nederlands-Papiaments. Een heel aantal mensen die in het Engels begonnen, bleek wel Nederlands te spreken of op zijn minst te verstaan: vroeger op school geleerd en/of een tijd in Nederland gestudeerd.
Maar we zagen in de openbare ruimte heel weinig Nederlands dus, en daarom was het grappig dat er één ding wel vaak voorkwam, want je hebt ze om de haverklap:
Deze twee bushaltes waren overigens niet helemaal representatief, er waren ook heel mooie bij, compleet met – gesponsorde – zonnepanelen en USB-oplaadpunten!
Bij dit bord vermoedde ik ook Nederlandse invloed, namelijk een vertaalfout. Ik denk dat iemand voorrang met voorkeur verwisseld heeft:
Tot slot nog een briefje op een toilet in een Franse bakker – ik begrijp het allemaal, ook al is Elk ander (…) artikel (…) gaan fout. Maar wij zouden toch echt nooit zeggen dat een toilet iets al dan niet aanvaardt, bij voorbaat dank is niet op z’n plek, en het is sowieso ook wat al te stijfjes:
Het was ook in andere opzichten een lekkere en interessante week: kennismaking met de Cariben, met koloniaal Nederland, met wat een orkaan kan veroorzaken. Wat mij betreft kom ik nog een keer een vervolgtraining geven!
Ik had het eerder al over de tweetalige, maar we zagen op onze vakantie in Wales nog wat andere leuke bordjes – als vorm van schriftelijke communicatie een ‘hobby’ op dit weblog.
Deze spreekt mij als fietsen natuurlijk erg aan – ook al waren we in Wales vooral om te wandelen:
Dit bordje om de weg te wijzen naar de wc vond ik hilarisch:
En ook deze is leuk, let op de woordspeling met toad (towed)
En deze, in de kerk van onze startplaats Chepstow, vond ik vooral mooi, en daar hoef je niet religieus voor te zijn:
In Wales brachten we een middagje door in boekenstad Hay-on-Wye. Dat is een plek waar ik als leesbeest niet omheen kon!
Hay heeft 1600 inwoners en 30 boekwinkels, waaronder een paar gigantische. Zo groot dat ik amper wist waar ik moest beginnen met zoeken naar iets leuks:
Dat Hay zo’n boekenstad is geworden, komt door Richard Booth, die er in 1961 een eerste boekwinkel begon. Hijzelf is er niet meer, de boekwinkel nog wel:
Er is in Hay een jaarlijks cultureel festival, waar een half miljoen mensen op afkomt en wat door Bill Clinton ’the Woodstock of the mind’ genoemd werd. Toen wij er waren, was het er echter stilletjes. Wat het natuurlijk wel mogelijk maakte om door de boekwinkels te dwalen.
Helaas regende het ook, dus van de buitenstalletjes was niet veel te zien.
Uiteindelijk kochten we een paar boeken, waaronder de Welshe klassieker How green was my valley van Richard Llewellyn. Ik ben er nu in bezig en het is erg mooi, zeker omdat het speelt in een omgeving waar we tijdens onze reis ook zijn geweest: die van de (inmiddels voormalige) kolenmijnen in Zuid-Wales. We bezochten het museum daarover – indrukwekkend.
Een ander boek dat ik kocht was Enid Blyton – Five go on a strategy away day, van Bruno Vincent. Het is een parodie, voor volwassenen, op de boeken over De Vijf, die ik als kind las. Het neemt het managementjargon op de hak en het is zeker grappig, maar ook wat flauw.
En dat dus allemaal in een piepklein vlekje, verscholen in een dal tussen de Welshe en Engelse heuvels:
Tijdens onze vakantie in Wales heb ik mijn ogen uitgekeken op de bordjes. Alle officiële en ook een heleboel minder officiële bordjes zijn er tweetalig, en dat terwijl er maar zo’n 20 procent van de bevolking Welsh spreekt en die zijn altijd tweetalig. Dat is bovendien vooral in het Noord-Westen, waar we niet zijn geweest – ik heb het dan ook niet horen spreken, niet anders dan de stationsomroep en op TV.
Maar ik heb het dus wel veel gezien. Dit was het eerste bordje waar ik op heb staan studeren, op het station van Newport, waar we op de heenreis overstapten:
Het ziet er heel exotisch uit, en dat is het ook, maar het wordt iets simpeler als je weet dat de w een klinker is, onze oe. Dan herken je de leenwoorden balwns en heliwm – je mag op het spoor niks met ballonnen en helium.
Welsh spelt consequent op de eigen manier, wat soms hilarisch is, bijvoorbeeld als het gaat om het land Wrwgway (tegenstander op het WK Rugby, erg belangrijk in Wales).
Veel weet ik niet van het Welsh, maar ik kwam er wel achter dat het consequent de kern voorop zet:
Llwybr is pad, en dat is de kern, dat is wat het is (een pad, we wandelden daar een week op), dus de woorden staan precies omgekeerd als in het Engels of bij ons – de Germaanse talen rommelen op dat punt wat.
En wat ik ook zag, was dat vervoegingen aan het begin van het woord kunnen plaatsvinden. Het Welsh gebruikt het Engelse leenwoord platform voor perron, maar als daar een voorzetsel voor komt te staan, verandert de eerste letter – een naamval:
Dat is zo ongeveer hoe ver ik ben gekomen, maar als taalkundige vind ik dat dus erg leuk.
Ik heb verder geleerd de naam van een van de dorpen waar we overnachtten uit te spreken: Llangatock Lingoed. Om de een of andere reden kwam de naam van de ll zomaar ineens in me opploepen: dat is een laterale fricatief. Waarom heb ik dat onthouden, van, uh, wanneer had ik fonetiek, 1988?
Verder heb ik een paar losse woordjes opgepikt. Het woord dat je het meest ziet staan is croeso, ‘welkom’ – in de B&B van Llangatock Lingoed bijvoorbeeld:
Maar ook elke keer dat we de grens overstaken – Offa’s Dyke Path loopt óp de grens:
Welkom hebben we ons zeer zeker gevoeld: het was makkelijk om contact te maken en we ervoeren de Welsh als vriendelijk en makkelijke praters.
Onderweg had ik me afgevraagd of al die moeite voor de minderheidstaal niet wat overdreven was. Wales heeft weliswaar een goede reputatie op dat gebied: Welsh groeit en bloeit en heeft een hoge status. Maar in sommige wijken van Cardiff zouden bordjes in het Hindi of Chinees nuttiger zijn. En het kost heel wat natuurlijk.
Maar het was wel dankzij de tweetalige bordjes dat ik steeds wist of ik in Engeland of in Wales was. Het verschil is verder niet groot, niet zichtbaar althans. De taal is voor de Welsh mogelijk een van de weinige manieren om hun eigenheid uit te drukken.
Ik wandelde laatst in de duinen bij Zoutelande en toen kwam ik dit wat verbleekte bordje tegen:
Tsja, dat zei me toch even helemaal niets. Vliegplaats? Dat is iets anders dan een vliegveld, en vliegvelden heb je niet in de duinen en/of bij Zoutelande. Ik had dus ook geen idee waar ik op moest letten. Toch niet iets met die insecten?
Toen ik iets verder liep en een afgetrapt stukje duin zag, bovenop een heel steil en hoog stuk, viel het kwartje wel: oja, voor van die paragliders enzo. Heb ik vroeger wel eens gezien, dat ze dat daar deden.
Maar dan weet ik nog steeds niet waar ik precies op moet letten. Die lui springen eraf, niet op het wandelpad, toch? Of moet ik oppassen daar zelf niet naar beneden te kukelen? Vaag woord toch, opletten.
Het is ook niet zo heel gek dat ik het woord niet ken, zie ik als ik google. De eerste pagina staat vooral vol met resultaten van… Zoutelande. Er zijn bovendien, zo lees ik, maar drie vliegplaatsen in Nederland.
Vliegplaats is ongetwijfeld een heel gewoon woord in Zoutelande en omgeving. Maar niet voor de vele bezoekers en toeristen.
Vorig jaar schreef ik hier over de hilarische Powerpoint-persiflage van Arnout Vandenbossche. Eergisteren heb ik hem diezelfde act live zien doen, in Vlaardingen. Geweldig!
En er was meer: zijn show heet ‘Burnout voor beginners’ en gaat over ellende op het werk. Meer thema’s raakten aan ’tekst & communicatie’: de e-mail-stortvloed, mislukkende vergaderingen, zinloze trainingen. Bovendien maakt Vandenbossche veel gebruik van visuele middelen, zoals een flipover. Daarop verscheen het ene kwadrant na het andere, om hilarische indelingen te maken van bazen, collega’s, klanten enzovoort.
Toen ik gisteren aan het werk was op een kantoor van een opdrachtgever, had ik de hele tijd flashbacks naar de avond ervoor – en dan zat ik weer even te gniffelen.
Vandenbossche heeft een goed inzicht in hoe het gaat op het werk, en hij heeft een maffe, droogkloterige manier van daarover praten. Ik vond het zeer de moeite waard.
Zijn Nederlandse tournee duurt nog even, en is nog net niet helemaal uitverkocht, dus ik zou zeggen: grijp je kans!
Ik heb hier al eens eerder iets geschreven over de hekel die sommige mensen hebben aan zullen, en voor kunnen geldt hetzelfde. Inderdaad gaan sommige slechte teksten gebukt onder een overdaad van dat soort ‘disclaimers’ – niet ‘we gaan iets doen’, maar ‘we zouden iets kunnen gaan doen’. Maar je kunt ze niet zomaar allemaal schrappen – het zijn nuttige hulpwerkwoorden. Geen noodzaak om er al te allergisch voor te zijn dus.
Dit punt speelt mogelijk ook in het Duits. Althans, dat concludeer ik uit de reclame van een bouwbedrijf die ik gister zag op een metrostation – ik was voor een bliksembezoek in Berlijn, heb daar gistermiddag een training gegeven. Mijn foto ervan is helaas niet scherp – ik had haast want mijn metro kwam eraan – maar wel leesbaar: