Fraaie aflevering van Tekstblad dit keer (nummer 4 van 2009), met onder andere een artikel over twee onderwerpen waar ik ook al over schreef: hoe het gebruik van de lijdende vorm gunstig kan zijn voor het bedrijfsimago en hoe makkelijke teksten juist moeilijk zijn. Blijft allebei interessant en leuk om te lezen. Verder nog een paar andere aardige artikelen, onder andere over je versus u in zakelijke teksten, digitale uitzendbureaus en netwerken van tekstschrijvers en ondertitelen voor slechthorenden. Met plezier gelezen, dus!
Categorie archieven: Leestips
Artikeltip: Creatief schrijven in de gevangenis
Geen heel boek, maar wel een artikel als leestip. Ik heb het al eens eerder gehad over het positieve effect op je geestelijke gezondheid van schrijven. In Psychologie Magazine van deze maand staat daar nu een mooi voorbeeld van beschreven. In Amerikaanse gevangenissen wordt creatief schrijven wel benut in het traject om gedetineerden voor te bereiden op hun terugkeer in de maatschappij. Met zeer goede resultaten. Door creatief schrijven ontdekken de deelnemers wat ze wél kunnen; het is vooral goed voor hun zelfvertrouwen.
Leesbaarheid voorop
Het woord leesbaar heeft twee betekenissen; in het Engels vertaal je het dan ook met readability of legibility. Legibility slaat op de fysieke aspecten van een tekst, dus bijvoorbeeld hoe groot het lettertype is. Een al te klein lettertype of te weinig contrast (gele lettertjes op een witte achtergrond) maken een tekst onleesbaar. Readability is de begrijpelijkheid van een tekst voor de lezer. De spreekwoordelijke Jip-en-Janneke-teksten zijn zeer goed leesbaar, wetenschappelijke teksten veel minder.
Van het boek Leesbaar schrijven van Bart Defrancq en Greet van Laecke gaat één hoofdstuk over legibility. Het heet ‘het oog wil ook wat’ en begtoogt dat teksten beter leesbaar zijn als ze sober en interactief zijn (p. 50). Wat de auteurs bedoelen met ‘interactief’ is niet duidelijk; de soberheid wordt in het hoofdstuk uitgewerkt voor bladspiegel, lay-out van de hiërarchische onderdelen van de tekst (een hoofdstukkop ziet er anders uit dan een paragraafkop), lettertype, regelafstand en elementen die niet tot de lopende tekst behoren, zoals tabellen en voorbeelden.
De rest van het boek gaat over readability. De auteurs introduceren verschillende leesbaarheidsformules. Dat zijn berekeningen op basis van onder andere aantal woorden in een zin en aantal lettergrepen per woord. Daar komt dan een score uit voor de tekst die aangeeft voor welke doelgroep deze geschikt is. Zulke formules zijn heel praktisch want makkelijk te berekenen (computers doen het werk), maar er is in de wetenschap veel discussie over en er wordt zeer verschillend gedacht over de relevantie ervan. Een stemming erover van Onze Taal bleef bijvoorbeeld onbeslist, en een veelgebruikt meetinstrument, Texamen, wordt vanuit de wetenschap sterk bekritiseerd. Probleem is immers dat simpelweg tellen niets zegt over bijvoorbeeld de structuur van zinnen en woorden: sommige lange zinnen of woorden zijn heel makkelijk te begrijpen, terwijl korte woorden lastig kunnen zijn.
Leesbaar schrijven relativeert het belang van formules wel, maar toch spelen ze in het boek een belangrijke rol. Bij opdrachten staat bijvoorbeeld dat je herschrijving een bepaalde score moet halen. Ik vind dat op z’n minst twijfelachtig. Vanwege dus dat beperkte nut van leesbaarheidsformules, maar ook omdat er bij de opdrachten dan niet bij staat voor welke doelgroep een tekst is. In het boek staat wel dat je voor hoger opgeleide publieken moet oppassen ze niet te beledigen door al te makkelijk te schrijven, maar in de praktijk van de uitwerkingen blijkt daar verder niets meer van. En dan kun je dus, zoals in een voorbeelduitwerking, het lange en vreemde woord acquisitie vervangen door aankoop (p. 128, 129), maar ik denk dat niemand die daadwerkelijk aan acquisitie doet, daarop zit te wachten.
Het boek behandelt daarna hoe voor tekst, zin en woord de leesbaarheid kan worden bevorderd. Daar zitten een boel aardige en belangwekkende suggesties bij, al is het verre van compleet. Wat precies een tekst leesbaar maakt, daar is de wetenschap nog amper over uit, laat staan dat het onderwerp volledig is uit te diepen in een hoofdstuk van 15 pagina’s.
De hoofdstukken over zin en woord zijn naar mijn smaak wat al te melig doordat de ziekte-metafoor te ver en te lang wordt doorgezet: leesbaarheidsproblemen zijn allemaal ‘aandoeningen’ waar ‘patiënten’ aan lijden en waarvan de ‘pijn’ verzacht wordt op voorwaarde van het voorkomen van ‘nevenwerkingen’ en ‘complicaties’. Eén van de adviezen is om abstracte zaken te illustreren met beeldspraak (p. 118/119) – maar dit is voor mij over the top; ik voel me niet serieus genomen. Overigens draagt het wel erg grote lettertype daar ook enigszins aan bij: een boek over leesbaarheid is toch niet voor kleuters?
De behandelde onderwerpen zijn behartigenswaardig, en wat goed en apart is, is dat de leesbaarheidsproblemen zijn benoemd in kenmerkende termen, dus als verschijnsel, en niet als oorzaak. Ik bedoel: de meeste schrijfhandboeken behandelen stilistische en grammaticale verschijnselen als problemen; dit boek behandelt de indruk die de tekst maakt. Dus niet paragrafen over ‘lange zinnen’, maar over ‘rijgkoorts’: teksten die de indruk maken dat de schrijven bang is om zaken onvolledig voor te stellen (p. 91) of ‘abstractie’: de fobie van teksten voor namen van mensen en zaken (p. 107).
Overeenkomst met de meeste andere schrijfhandboeken is dan weer wel dat er veel hocus-pocus-herschrijvingen in staan, gevolgd door de opdracht ‘en doe het nu zelf’, maar dat er niet echt een recept is voor hoe je probleemzinnen kunt aanpakken. Waar komt die herschrijving nou precies vandaan, dus precies hoe verbeter je nou een zin? Ja, met behulp van de creativiteit en het taalgevoel van de schrijvers. Maar probleem is nou juist dat een heleboel zakelijke schrijvers en schrijvende professionals niet zo creatief zijn, en al lang blij zijn dat ze die ene zin op papier hebben gekregen. En nou blijkt-ie ziek en moet-ie anders – je zou wel van minder writer’s block krijgen.
Achterliggende probleem daarvan is dat het knutselen aan zinnen symptoombestrijding is. Het werkelijke probleem is vaak gelegen in het schrijfproces (te houterig en te veel gericht op het eruit wurmen van informatie in plaats van op de lezer), in irrationele ideeën over de tekst (‘als ik het simpel voorstel, denken ze dat ik dom ben’) en in tegenstrijdige belangen rond de tekst (variërend van gerichtheid op consensusvorming tot ‘zo moet het van de juridische afdeling’). Zo lang je die echte oorzaken niet aanpakt, is knutselen aan zinnen een grote inspanning met weinig rendement.
Wel weer leuk aan Leesbaar schrijven zijn de talloze voorbeelden, allemaal uit het echte leven en zeer herkenbaar. Een stoet aan slechte stukjes brochures, websites en brieven passeert de revue. Er is op dit gebied nog veel werk te doen. Als Leesbaar schrijven daar een bijdrage aan levert: geweldig. Het boek is daar zeker op gericht en is één van de weinige schrijfhandboeken dat zo consequent is in de gerichtheid op de leesbaarheid. Wat dat betreft goed dat het er is. Maar ik ben van de uitwerking niet heel erg onder de indruk.
Een anti-PowerPoint-boek?
Toen ik Echte leiders gebruiken geen PowerPoint in de boekwinkel zag staan, móest ik het kopen natuurlijk, als auteur van twee boeken over PowerPoint: de titel staat er in grote letters voorop, voorzien van een enorm uitroepteken. De ondertitel, ‘Een krachtige visie op presenteren’, beloofde nog meer.
Alleen al voor die voorkant is het boek de moeite waard, zo bleek me al. Ik had het bij me om in de trein te lezen onderweg naar een training. Op die training ging het er op een bepaald moment over hoe belangrijk het nou eigenlijk was om je PowerPoint-materaal tot in de puntjes goed gestructureerd en verzorgd te hebben. Op dat moment toverde ik dit boek uit de hoge hoed. Het gaat níet om wat je maakt in Powerpoint.
Het gaat wél om goed presenteren. Auteur Christopher Witt gebruikt voorbeelden van beroemde, krachtige speeches: probeer je Martin Luther King, Kennedy of Obama maar eens voor te stellen met PowerPoint-bullets, dan zie je meteen waar het bij presenteren wel en niet om gaat. Niet iedereen heeft dat talent en charisma, maar er is wel veel aan te leren en te ontwikkelen. Een sterk verhaal brengen bijvoorbeeld, maar ook ‘nee’ durven te zeggen als je gevraagd wordt om te presenteren en je ziet dat niet zitten. PowerPoint kan geen bezieling maken waar die niet is.
Volgens Witt draait het bij een goede presentatie om de persoon van de spreker, die op eigen wijzen een inhoud brengt die onverwacht en helder is. Presenteren gaat in de eerste plaats om het betrekken van het publiek bij een nieuwe visie, en pas in de tweede plaats om het overbrengen van informatie. Powerpoint kan dat laatste wel, en daar kan het dus ook soms wel handig voor zijn. Witt bepleit dan het gebruik van visuele slides, niet bullets, en waarschuwt ervoor hoe veel tijd het kost om echt iets goeds te maken.
Ik ben het er allemaal heel erg mee eens, en vind het dan ook een inspirerend boek dat een stevige knuppel gooit in het hoenderhoek waarin alle kippen klakkeloos naar PowerPoint grijpen als ze moeten presenteren. Bij dat automatisme vraagtekens zetten is zeer terecht en broodnodig. Er is een bloedeloze presentatiecultuur ontstaan waarin sprekers wegkruipen achter eindeloze series bulletsheets en waarin ‘een presentatie voorbereiden’ gelijk staat aan ‘er PowerPoint-sheets uit rammelen’. Vraag aan mensen welke presentaties het meest gedenkwaardig voor ze zijn geweest, en dan noemen ze nooit die briljante bulletsheets. We moeten misschien met z’n allen Obama nog heel vaak zien om te gaan begrijpen dat het anders kan, anders moet.
Bij de vraag van mijn trainingsdeelnemers, of het nou wel echt zo belangrijk is dat het PowerPoint-materiaal goed gestructureerd is, zit echter een adder onder het gras. Nee, wat je maakt in PowerPoint is niet zo belangrijk. Maar dat mag geen excuus zijn voor een slecht gestructureerd verhaal. Het structureren van het materiaal, bijvoorbeeld volgens de strenge regels van het piramideprincipe, is een discipline die je als presenteerder sowieso moet opbrengen, of je nou PowerPoint gebruikt of niet. Het gaat meer om het denkwerk dat je verzet dan om de uiteindelijke uitkomst: een PowerPointpresentatie, gewoon een goed verhaal, een tekst, of wat dan ook. En ik denk dat Witt het daar op zijn beurt weer mee eens zou zijn.
En oja: iedereen die presenteert is een leider. Of zou dat op z’n minst voor de duur van de presentatie moeten willen zijn.
Eén jaar later
Vandaag is dit weblog jarig: precies één jaar geleden schreef ik de eerste post. Als ik naar de rest van het jaar kijk, is dat een unieke: het is de enige post over een lekker-lezen-boek. Ik heb meer boekentips gegeven, maar dat waren vooral vakboeken over taal, tekst, schrijven, e-mailgebruik, presenteren en visueel design, of boeken met verder vooral een nuttig en informatief doel, zoals De Prooi, een wandelboek, en een creativiteitswerkboek. Alleen de Dikke Ik komt in de buurt: dat is een boek dat je óók gewoon lekker voor de lol kunt lezen.
Nu, na een jaar, maak ik een einde aan die unieke (eenzame?) positie van die eerste post. Ik heb namelijk vorige week Hoi, leuk dat je mijn profiel bekijkt! van Martin Brester gelezen. Net als bij die eerste post spelen de moderne schriftelijke communicatiemiddelen in dat boek een grote rol: vorig jaar was dat een weblog, dit keer is het internet-daten, met z’n profielteksten en z’n aftastende e-mails.
De hoofdpersoon doet aan dat daten, en hij wordt treurig van de voorspelbaarheid van de profielteksten: “Wéér Kluun, Wéér reizen en duiken. Wéér De wereld draait door. Wéér rosé op het terras. Wéér spontaan en humor. Wéér.” (p. 133). Uiteindelijk wordt het wat (misschien) met een vrouw die, als enige, hem met haar eerste mailtje hardop deed lachen door een raak woordenspel op zijn nickname Frodo.
En dan denk ik: ja, dit is precies waar het om gaat bij goed schrijven. Ook bij de nieuwe media. Weg uit de inwisselbaarheid, de platgetreden paden en de clichés, en je richten op de ander (lezer, ontvanger). Écht iets zeggen en daarmee een stroom op gang brengen: communicatie. En wat moeilijk is dat. En eng ook.
Maar Hoi, leuk dat je mijn profiel bekijkt! is geen boek om te lezen op zoek naar schrijfinspiratie of -tips. Het is zels niet eens een boek over internetdaten. Ook niet over liefde, relaties en sex (al komt dat er wel veel in voor). Uiteindelijk gaat het over vriendschap. Bij de ontknoping daarvan, aan het eind van het boek, pinkte ik zelfs een traantje weg. Mooi boek, dus – echt iets om bijvoorbeeld voor je verjaardag te krijgen.
Taal per ongeluk
Leuk boek: Taal is zeg maar echt mijn ding van Paulien Cornelisse. Het gaat over taal, niet zoals mensen die zouden moeten spreken, maar over hoe dat dat per ongeluk doen, in het echt. En als daar één ding over te zeggen is, dan is het wel dat we met taal eigenlijk heel gekke dingen doen. ‘Gek’ in de zin van: helemaal niet logisch of rationeel.
Bijvoorbeeld: als iemand het aanloopje neemt ‘als ik even heel eerlijk ben’, dan is het oppassen geblazen. Als iemand zegt ’trek je van mij niets aan’, dan gebeurt het omgekeerde. ‘Wij’ kent wel vijftien foute gebruiksmogelijkheden, zoals bijvoorbeeld het ‘Iedereen-behalve-ikzelf-wij’ van de rijke dame die over haar tuin zegt ‘hier gaan we de kruidentuin aanleggen’ – terwijl ze daar zelf echt niet voor zal hoeven te werken, daar heeft ze haar tuinman voor. ‘Geloven’ kan juist betekenen ‘zeker weten’, of zelfs een bevel: ‘ik geloof dat jij beter nog even langs kunt gaan bij oma’.
Om dat soort observaties gaat het bij Cornelisse, in het algemeen, maar vooral aansluitend bij huidige taaltrends, inclusief modeverschijnselen als goeiemoggel. Het boek is daarmee tegelijk een inventarisatie van het hippe taalgebruik in het eerste decennium van deze eeuw, à la Kuitenbrouwers Turbotaal van twintig jaar geleden.
Cornelisse observeert, analyseert, relativeert – en af en toe oordeelt ze ook. Op een luchtige, vermakelijke manier. Het boek is dus een aanrader voor iedereen die zich graag verbaast over taal.
Woordenboek kredietcrisis
Kleine tip: er is een gratis woordboekje te downloaden met 250 termen uit de kredeticrisis: http://www.dfbonline.nl/?LETTER=k&spec=7467
Wandelen voor tekst- en beeldliefhebbers
De afgelopen weken heb ik in het noorden van Engeland het Coast to Coast pad gelopen, een langeafstandswandeling van de Ierse Zee naar de Noordzee, door drie nationale parken: Lake District, Yorkshire Dales en North Yorkshire Moors. We hadden het er niet op uitgezocht, maar het bleek een prima keuze te zijn voor iemand die houdt van tekst, taal en beelden, om een aantal redenen:
- Het pad loopt door enkele gebieden met een hoog literair gehalte, zou je kunnen zeggen: in het Lake District wordt Grasmere aangedaan, waar de dichter Wordsworth woonde, en de Yorkshire Dales zijn het gebied waar de gezusters Brontë woonden en schreven.
- Het pad is beroemd geworden door een boekje dat tekst en beeld combineert. Het gaat om A Coast to Coast Walk, van Alfred Wainwright. Wainwright schreef halverwege de vorige eeuw meerdere boekjes over het beklimmen van de bergen van het Lake District. Daarna volgden enkele andere, waaronder dit, inmiddels waarschijnlijk zijn beroemdste en populairste. Hij maakte zijn wandelgidsen helemaal handmatig: ze zijn handgeschreven, met getekende kaarten erbij en tekeningen van het landschap en de bezienswaardigheden onderweg (voorbeeld). De uitgever kon ze zó laten afdrukken. Bijzondere visualisering zijn ook de diagrammen die laten zien welke toppen je vanaf uitzichtspunten kunt zien. Het is dus visueel genieten, en daarnaast heeft hij een fraaie stijl voor een vrij saai genre, en een heerlijk Brits gevoel voor humor.
- Een subtiel taalkundig dingetje: het lidwoord. Wainwright schreef A Coast to Coast Walk begin jaren zeventig als voorbeeld van hoe je zelf een interessante lange route uit kunt stippelen. Vandaar het ‘a’ in de titel, niet ’the’: het was zijn bedoeling je te laten inspireren, niet hem slaafs na te wandelen. Daar is hij niet helemaal in geslaagd: tegenwoordig proberen juist vele wandelaars, wij ook, zijn route juist op de voet te volgen. Dat kan nog steeds prima: er is niet eens veel veranderd in die bijna veertig jaar. We hadden er een gewone, moderne gids naast voor de praktische zaken, maar de route is amper aangepast. En hij is zo mooi dat het erg verleidelijk is om hem slaafs te volgen. Wainwright wist wel waar hij het over had…
- De route volgt de leesrichting. En dat is met opzet. Het pad is door Wainwright beschreven van west naar oost. Daardoor heb je het meest spectaculaire landschap, het Lake District, eerst. Risico daarvan is dat het een anticlimax wordt – wat wij het overigens zeer zeker níet vonden. Daar staan twee voordelen tegenover: je hebt het weer in de rug, vanwege de westenwinden, en je kunt de kaart lezen in de normale leesrichting, van links naar rechts. Dat wordt door Wainwright serieus als argument opgevoerd – mij spreekt het wel aan!
Smeuïg
Ik schreef vorige week al dat ik altijd op zoek ben naar boeken over schrijven en presenteren die iets nieuws te bieden hebben, en dat die eigenlijk zeldzaam zijn. Blij verrast was ik daarom alleen al op basis van de titel met Leren recenseren van Hans Invernizzi en Tjeerd de Jong. Hé, een boek over recensies schrijven, dat kende ik nog niet.
Ook de inhoud is aardig. Ja, ook hier weer al wat uitgekauwde dingen over structuur, argumentatie, stijl en correctheid, maar allemaal wel geïllustreerd aan de hand van die ene tekstsoort recensies. Alleen al vanwege al die voorbeelden is het boek de moeite waard voor mensen die betere recensies willen leren schrijven. En een paar hoofdstukken zijn wel degelijk uniek: het eerste hoofdstuk met wat algemene en inleidende zaken over recensies, zoals de kenmerken van deze tekstsoort, de benaming ervan (recensie of review), journalistiek te werk gaan en de vrijheid die je hebt om je eigen smaak een rol te laten spelen.
Verder hoofdstuk 6 over de werkwijze bij het beoordelen van kunstuitingen (inclusief games), al lijkt dat me wat summier om het vak echt mee te leren beoefenen, en hooguit een paar aanwijzingen voor mensen die als liefhebberij recensies schrijven voor bijvoorbeeld recensiesites – waar het boek overigens expliciet ook op is gericht, naast studenten journalistiek. Met het oog op die laatste doelgroep zitten er ook oefeningen in.
En dan komt het hoofdstuk over de reacties van lezers en kunstenaars op recensies. Dat vond ik het allerleukst om te lezen. Het is ietwat ontluisterend maar daardoor extra smeuïg om te lezen hoe ver zowel lezers als kunstenaars gaan om de journalist duidelijk te maken dat hij het echt helemaal fout zag. Dat fans het niet fijn vinden als er over hun idool kritisch wordt geschreven – okee. Maar met lullige op de persoon gespeelde sneren erin (‘stuur in het vervolg een recensent die wel kennis van zaken heeft’) jezelf of het werk verdedigen, tsja, dan laat je je wel erg kennen, vind ik.
Het hoofdstuk is dan ook opgenomen om studenten te laten zien hoe emotioneel en hard er gereageerd kan worden op recensies. Voor mij is het lekker lezen – het zijn helaas maar zeven pagina’s, dat hadden er meer mogen zijn. Wat mij op de gedachte zet dat er eigenlijk heel weinig aandacht is voor reacties op geschreven stukken. Alles wordt steeds interactiever en iedereen kan op van alles reageren (al gaat het in dit boek nog over gewone ingezonden brieven), maar hoe je als schrijver eelt op je ziel kweekt en hoe je goed met vijandige reacties omgaat, daar gaat het niet veel over. In dit boek dus wel.
Over dat laatste: in het boek wordt uitgelegd waarom er wel of niet en hoe dan op de reacties werd gereageerd. In de meeste gevallen was dat: niet.
Uiterste schrijfboeken
Zo af en toe loop ik eens een boekwinkel binnen om te gluren of ze nog wat hebben op mijn vakgebied dat aan mijn aandacht is ontglipt. De meeste nieuwe boeken komen mij wel ter ore via-via of door recensies in vakbladen. Maar niet allemaal, en ik vergeet er ook wel eens een te kopen. Ik koop zeker niet alles, want er wordt ongelofelijk veel herhaald en overgeschreven. Maar ik kijk wel naar alles, nouja, naar zo veel mogelijk, om te zien of het interessant is. Zo ja of in geval van twijfel, dan koop ik het.
Gister wipte ik even binnen bij Intertaal in Amsterdam; ik kwam er met twee boeken uit. Van eentje wist ik het bestaan maar ik had het nog niet: de Prisma E-mails en brieven schrijven in het Nederlands van Corriejanne Timmers. Ik nam het mee omdat er voorbeeldbrieven in staan, en dat kan wel eens handig zijn om aan iemand te laten zien – al vraag ik me wel af hoe vaak het voorkomt dat iemand een brief met een verzoek tot audiëntie bij de Koningin stuurt, maar goed.
Het andere boek kende ik nog niet: Succesvol schrijven, van Allan & Barbara Pease. Dat zijn de auteurs van Waarom mannen niet luisteren en vrouwen niet kunnen kaartlezen. Dat boek heb ik ook niet gelezen, maar ik ken het wel van titel. Sterker nog: ik knapte al af op die titel. Ik houd niet van zulke generaliserende uitspraken over de verschillen tussen mannen en vrouwen, en in mijn relaties ben ik altijd de betere kaartlezer geweest, dussss… maar het is wél een opvallende titel, en ik dacht daarom meteen wel: misschien is dat wel een heel ander soort boek over schrijven. Dus laat ik eens kijken.
Succesvol schrijven gaat niet over verschillen tussen mannen en vrouwen. Het is wel een heel origineel boek. Het pleit voor een benadering van zakelijk schrijven waar ik achter sta. Het boek introduceert bijvoorbeeld het WHIE-principe, ‘wat heb ik eraan’, als radiostation waar alle lezers op staan afgestemd. Dús moet je lezers precies dat vertellen: wat hebben zij eraan? En dat moet je snel doen, liefst al in de openingszin, anders ben je ze kwijt. Verder moet je de lezer persoonlijk benaderen en boeien. Dat doe je allemaal niet met de standaard-schrijftaalaanpak als ‘Naar aanleiding van ons telefoongesprek stuur ik u hierbij onze brochure ter inzage’. Allemaal helemaal mee eens.
Maar de concrete uitwerking van de adviezen in Succesvol schrijven, daarvan word ik licht onpasselijk. Een voorbeeld van p. 47-48:
Goedemorgen Stephen,
Ik wil graag openhartig met je praten.
Eenvoudig gesteld: computersystemen kunnen een ontzettend blok aan je been zijn.
Je hebt de verhalen waarschijnlijk gehoord. Wij hebben ze in het echt gezien. In potentie briljante systemen die zorgen voor regelrechte rampen in bedrijven.
<alinea geknipt>
Het is gevaarlijk. Dat is het slechte nieuws.
Er is echter ook goed nieuws – heel goed nieuws.
<alinea geknipt>
Ik wil jou, Stephen, vragen of je op een dag ergens in september slechts 58 minuten van je tijd op wilt offeren. In ruil hiervoor geef ik je een uur van de tijd van mijn team. Het is helemaal gratis, en er zijn geen kleine lettertjes.
(Enzovoort)
Mag ik even overgeven? Ik ben al helemaal weg bij het openhartig willen praten. Praten, hoezo, dit is een e-mail. Openhartig? Laat me niet lachen, zeg, dit is een verkooppraatje en waar gaat het helemaal over? Een ‘ontzettend blok aan mijn been’, ‘rampen’, uh, krijg ik nu een probleem aangepraat? Ik denk dan ‘nou, ontzettend…’ – en ik ben toch geen oelewapper? 58 minuten zijn geen uur. En al die verbrokkelde stukjes tekst, alsof ik geen hele alinea’s aan kan, alsof ik achterlijk ben.
Leuke principes, foute uitwerking. Te Amerikaans? Gewoon over de top? Bedoeld als grap of om te provoceren, in de hoop dat schrijvers ergens in het midden uitkomen? Het midden dan tussen dit gekwijl en de formele schrijftaal die in E-mails en brieven schrijven in het Nederlands nog gepleit wordt:
Hierbij [ taboewoord volgens Succesvol schrijven! ] verzoek ik u, in mijn hoedanigheid van voorzitter van vereniging XYZ, mij te ontvangen in particuliere audiëntie in verband met een mondelinge toelichting op het u onlangs toegezonden verzoek tot het aanvaarden van beschermvrouwschap van de vereniging’ (p. 54).
Of, iets zakelijker: de geadviseerde beginzin om te reageren op een offerte is ‘naar aanleiding van uw offerte van … jl. … ‘ (p. 139). Dat vind ik voor een boek uit 2009 (dertiende, herziene, druk) onnodig formeel en clichématig.
En dat optimum, dat ligt natuurlijk inderdaad ergens in het midden. Maar met deze twee boeken moet je dat midden dus nog wel op eigen kracht zien te vinden.
