Allerlei debatvaardigheden
Gisteren hadden de studenten hun eerste proefdebatten: de eerste twee van de vier stellingen werden onder de loep genomen, elk door een team van twee voor- en twee tegenstanders. Het waren de twee onderwerpen waarover ik vorige week schreef dat er een verschil was in diepgang tussen de uitwerkingen: de uitwerkingen voor en tegen over de herindeling van Rozenburg waren dieper dan die over het weren van snelle fietsers van het fietspad. Dat verschil kwam in de proefdebatten ook helder naar voren: het publiek (de andere studenten) zag het ook.
Ik had als docent dat publiek, dus de andere, niet-debatterende studenten, vandaag hard nodig. Ikzelf was namelijk in beide gevallen voorzitter van de jury. Dat betekende dat ik hard moest meeschrijven: een belangrijke taak van de jury van een debat. Een uitgeschreven versie van de argumentatie is nodig om het oordeel op te baseren en om het te kunnen motiveren. Het gevolg ervan is echter dat de jury vooral hard aan het pennen is, zeker als het debat snel verloopt. En dus dat de jury eigenlijk alleen maar naar beneden kijkt, naar het eigen geschrijf en papier. In het boek staat dat wel grappig omschreven: als debatteerder zie je van de jury vooral de kruin!
Aan het in de gaten houden van enkele andere zaken kwam ik dus niet toe, en het was zelfs al prettig dat er ook anderen meeschrijven: de student-juryleden, uit de teams die pas over twee weken zelf hoeven te debatteren. In één geval had ik de debatteerder horen zeggen: ‘hier zijn 4 redenen voor’, maar toen had ik er maar 2 gehoord. Had ik nou zelf wat gemist, of de debatteerder? De andere juryleden konden bevestigen dat het de debatteerder was. Meeschrijven is ook een goede oefening: ook dat is een debatvaardigheid. Ze vonden het ook stevig doorpennen, zeker het Rozenburg-debat.
Waar ik als jury-voorzitter niet aan toekwam, is ook nog de tijd in de gaten houden (dat deed een student van het team dat in de andere helft van het college debatteerde) en vooral: letten op de presentatie. Als ik steeds naar m’n eigen papier kijk, krijg ik maar weinig mee bijvoorbeeld van de mate waarin de debatteerders oogcontact maken met het publiek, of ondersteunende gebaren maken. Ook dat deden dus studenten die vandaag nog niet aan de debatteer-bak hoefden.
Feedback geven op de presentatie is dus ook een onderdeel van het college. Ik zit er in dit geval zelfs niet eens tussen: de evaluatieformulieren gaan rechtstreeks naar de debatteerders. Vorige week hadden de studenten feedback geleverd op elkaars cases. Daarna waren die cases naar mij toe gekomen, en had ik dus ook de feedback gezien – toen zat ik er wel tussen, dus. Het viel me op dat er zeer goede feedback bij was. Nou mag dat ook wel, natuurlijk: van derdejaars studenten kun je dat wel verwachten. Maar de tijd was vorige week beperkt, dus ik vond het toch een hele prestatie.
Waar ik gisteren blij mee was, was dat de jury steeds snel tot consensus kwam over welke partij het debat gewonnen had. Dat waren bij Rozenburg de tegenstanders van de stelling (voorstanders van de gemeentelijke herindeling waarbij Rozenburg een deelgemeente van Rotterdam wordt) en bij de fietsers de voorstanders van het weren van snelle fietsers van het fietspad: zij pleitten voor een maximumsnelheid op sommige fietspaden, waarbij snelle fietsers dan mogen uitwijken naar de weg. In beide gevallen gaf de argumentatie voor de standaardgeschilpunten de doorslag: die stock issues blijven terugkomen als meest centrale onderdeel van de theorie. Daarop win of verlies je zo’n debat – niet op het al dan niet hebben van oogcontact.