Op het college van gister ging iets fout: de studenten bleken te werken met de oude druk van het boek. Ik wist dat niet, en dus hadden ze het verkeerde hoofdstuk gelezen. De oefening die ik had bedacht, viel in het water, en ik heb geprobeerd de stof te redden, want het hoofdstuk dat ze hadden moeten lezen uit de druk uit 2019 is nou juist zo interessant. Het gaat over wetenschappelijke en zakelijke teksten (hoofdstuk 6).
Aan alles is te merken dat de beide auteurs meer thuis zijn in de wetenschap dan in de zakelijke praktijk. In het deel over academisch schrijven gaat het over de vele disciplines, sub-genres (onderzoeksrapport, essay, paper e.d.) en ingebedde genres (de paragraaf over de onderzoeksmethoden is anders geschreven dan de conclusie). Het gedeelte over zakelijke teksten gaat over één discipline (civiele techniek) en twee sub-genres (rapporten en verslagen). Dat is dus maar één casus, en die wordt gelukkig wel grondig beschreven.
Ik vond veel herkenbaar in die casus. Ik moest zelfs even grinniken toen het ging over weerstand tegen het gebruik van ik en wij in zakelijke teksten. Volgens die ingenieurs is dat niet zoals het hoort in hun vak: ‘it just doesn’t sound like civil engineering’. Dat is een over-generalisatie vanuit de wetenschap, waar de eerste persoon ‘just doesn’t sound academic’.
Weerstand hadden de ingenieurs ook tegen het veranderen van ‘vehicle turning movement counts’ in ‘counts of vehicles turning’, want dat zou ‘ambigue’ zijn. De auteurs accepteren dat, ik zou geneigd zijn dat uit te dagen.
In de laatste paragraaf gaat het over structuur, en daarin scheiden de wegen: Biber & Conrad vinden het logisch dat een zakelijke tekst, net zoals een wetenschappelijke, de stappen van het onderzoek volgt. Volgende week ga ik het met de studenten dus maar eens hebben over het piramideprincipe.