En nóg een leuk boek, al is het voorlopig het laatste: ik ben door de stapel heen, het was een rijke leestijd! Het gaat om Accidence will happen. The non-pedantic guide to English van Oliver Kamm. In die titel zit een dubbele grap: het is accidents, niet accidence, en accidence is ook nog eens taalkundig jargon: verbuiging.
Waar het boek over gaat is dat veel mensen zich te druk maken om de regeltjes van de taal, en daar heel erg pedant in kunnen zijn: iemand fijntjes wijzen op een spelfout, rammelende interpunctie, grammaticaal probleem of stijlbloempje. Terwijl de strekking duidelijk is en heel vaak de desbetreffende regel bepaald niet zwart-wit. Nederlandse voorbeelden zijn de d’s en de t’s, hun als onderwerp (‘hun hebben dat gezegd’), groter als, de meisje, me moeder, en in zakelijk schrijven onder andere de lijdende vorm en andere moeten’s en mag-niet’s. Ik herinner me nog dat ik jaren geleden een ingezonden brief had in Onze Taal waarop in het nummer erna een reactie stond: in mijn laatste zin had ik een grammaticale blunder begaan. Met de neus op de feiten gedrukt dacht ik: oja, nu je het zegt…
Oliver Kamm laat zien dat taal lééft en zich niet door een set regels in toom laat houden, dat goed Engels (of Nederlands) is wat mensen spreken, niet wat erover in boekjes staat, dat er variatie is tussen sprekers, dat je als moedertaalspreker de grammatica perfect beheerst, dat afwijken van de norm niet betekent dat de taal ten onder gaat, dat de taalkunde een verschil maakt tussen descriptie en prescriptie (en dat laatste niet doet – er is noch voor het Engels, noch voor het Nederlands, een regelgevende instantie), dat de selectie regeltjes waar het altijd over gaat nogal beperkt is (voorbeeld), dat afwijken van de norm vaak communicatief functioneel is, dat wat als ‘goed’ gezien wordt, een kwestie is van conventie.
Die conventies kennen is nuttig als je communiceert met een publiek dat die conventies belangrijk vindt, of meer in het algemeen: met een breed publiek. Denk maar aan de rol van de regio: onderling kun je best dialect spreken, maar daarbuiten is het handiger om je aan algemene conventies te houden. Dialect en andere variaties zijn niet stom of raar of fout of armoedig of weet-ik-veel-wat, ze zijn alleen anders.
Het is me allemaal uit het hart gegrepen en dan ook nog eens overtuigend opgeschreven. Hier en daar leer ik ook nog wat nieuws, vooral doordat ik meer thuis ben in het normen-debat over het Nederlands dan over het Engels. Voor het Engels is het bijvoorbeeld makkelijker om stellig te zijn over dat de taal niet bedreigd wordt: de positie van die taal in de wereld is reusachtig. Die paragraaf klinkt dus anders dan het equivalent over het Nederlands, waarover mensen bezorgd zijn juist vanwege die positie van het Engels.
Een leuk klein weetje vond ik het inzicht in het Engelse equivalent van onze d’s en t’s: het verschil tussen it’s en its: eigenlijk is it’s de logische spelling van its, want andere bezitsvormen krijgen ook ‘s erachter (the King’s men).
Er is dus niks logisch aan its schrijven, je moet het gewoon weten. Zo willekeurig is het vaak, wat sommige pedanteriken ook beweren. Vaak worden ‘fouten’ immers gezien als teken van domheid, als shibboleth. Als je wél weet hoe het moet, hoor je lekker bij de goeien. Met inzicht in taal heeft dat allemaal weinig te maken. Pedanteriken beweren soms echt ontzettend domme dingen over taal (voorbeeld).
Met hun dogma’s vervreemden ze bovendien andere taalgebruikers van de intuïties over hun moedertaal. Voordat ik dit weblog begon, verscheen van mij een artikel in Tekstblad (jaargang 8, 2005, nummer 3) over hoe knetterhard jongeren op een forum oordelen over groter als. In een zin met zo’n oordeel maken de pedanteriken zelf soms meerdere andere spelllings- en grammaticale fouten, maar dat maakt niet uit: als je maar niet groter als zegt, want dan ben je ‘super dom’. De angst zulke ‘domme’ fouten te maken belemmert anderen in hun expressie. (Er ligt daar ook nog een grote rol voor het onderwijs natuurlijk.)
Een belangrijke boodschap, dus, van Kamm. In de eerste 100 pagina’s van het boek zet hij de argumentatie uiteen. Dat is leuk om te lezen, het is hooguit wat lang. Na de inleiding (8 pagina’s) had ik de kern al wel te pakken – maar goed, met die andere pagina’s heb ik me prima vermaakt. Het tweede deel van het boek (175 pagina’s) behandelt al die dingetjes waar pedanteriken zich druk over maken en waar taalgebruikers over kunnen twijfelen. Het behandelt die problemen met alle nuance die je mag verwachten op basis van het eerste deel.
Ik vind het een hartstikke leuk boek. Ik heb alleen geen idee of de pedanteriken waar Kamm tegen ageert het zullen lezen. Zo’n rationeel debat is het immers niet. Desalniettemn: ik hoop dat zijn boodschap doordringt.