Een tijdje geleden kwam ik op Twitter terecht in een klein discussietje over het woord ze hier, waar iets mee is, maar wat – zo vroeg @psteenwinkel zich af :
Wat vind je van deze discussie? Ze is vrij vertaald uit een discussie op <website>
Verwijzen met een persoonlijk voornaamwoord naar een de-woord is vaak lastig omdat ons gevoel voor mannelijk en vrouwelijk niet zo scherp is, dus is het dan ze of hij, maar dat was hier het probleem niet. Ik hoefde discussie niet eens op te zoeken om te weten dat ze in dat opzicht prima is.
Volgens mij was er iets anders mee: met een persoonlijk voornaamwoord verwijs je in principe terug naar het onderwerp van de zin (je), niet naar iets wat achter een voorzetsel staat. Daarvoor gebruik je een aanwijzend voornaamwoord (deze, die, dit, dat). Ik heb daarover al vaker discussie gehad, en niet iedereen blijkt dat zo te ervaren, dus dat deze twee zinnen verschillen in wie er verkouden is:
Jan ging wandelen met Piet. Hij was verkouden.
Jan ging wandelen met Piet. Die was verkouden.
In de eerste zin is Jan verkouden, in de tweede Piet. Voor mij werkt dat zo, maar niet voor iedereen, zo bleek op Twitter
Ik meen me ook te herinneren dat ik er ergens in mijn studie iets over geleerd had, maar ik had niks in de boekenkast staan erover. Het is zeker geen regel die zijn weg heeft gevonden naar de handboeken. Ik had hem toch niet zelf verzonnen ofzoiets?
Na die discussie van vorige maand heb ik nog eens wat grondiger online gezocht, en ja, zowaar, ik heb gelijk, nouja, bijna – het zit net een beetje anders. Dit staat in de e-ANS:
In het algemeen kan gesteld worden, dat bij voorkeur het aanwijzend voornaamwoord gebruikt wordt als wordt teruggewezen naar een persoon of zaak die pas in de conversatie geïntroduceerd is. Heel vaak openen die en dat dan ook een nieuwe zin.
Aha, het zit net een beetje anders: het is niet zozeer een kwestie van grammaticale rol (onderwerp versus iets achter een voorzetsel) maar van gegeven/nieuw: het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar het al langer in gesprek of tekst bekende, het aanwijzend voornaamwoord naar het nieuwe. Dat overlapt voor een groot deel met die grammaticale rollen, maar niet helemaal.
Ik ga ‘m onthouden!
Blijft wel wonderlijk dat niet iedereen het zo aanvoelt. Dat is natuurlijk eigenlijk belangrijker dan wat er in naslagwerken staat.
(Even heel kort en snel taalkundig nog een stapje verder. Dat ik dit interessant en dat ik dit weet heeft ermee te maken dat ik me voor mijn proefschrift heb beziggehouden met persoonlijk voornaamwoorden en waar die belanden in de zin. Daarvan weet ik dat persoonlijk voornaamwoorden werken als verwijzingen naar een soort hoofdpersonen door wiens ogen we meekijken en aan wie we het verhaal en dus ook nieuwe informatie ophangen. Alleen de eerste introductie van discussie hierboven is nog niet genoeg om als zo’n hoofdpersoon op te treden. Het grammaticale onderwerp heeft zo’n soortgelijke functie als identificatiefiguur, en je ziet dus dat de meeste persoonlijke voornaamwoorden inderdaad onderwerp zijn – ik is veel frequenter dan mij. Want we zitten ook nog eens zo in elkaar dat we bij voorkeur onszelf als identificatiefiguur gebruiken – ik is echt reuzefrequent. Wat helemáál zeldzaam is, en daar komt de link met mijn onderzoek, is een lijdende vorm met door mij, dus iets als ‘Dit wordt door mij geschreven’. Het is raar om jezelf ten dele als identificatiefiguur op te voeren: een beetje wel (mij), een beetje niet (achter een voorzetsel, niet als onderwerp, zoals ik ‘ik schrijf dit’).)