Ik heb laatst een leuk boek gelezen dat aansluit bij wat ik net hiervoor schreef: Taalkracht. Andere woorden, andere werelden, samengesteld door Christien Brinkgreve, Eric Koenen en Sanne Bloemink.
Het boek gaat over woorden, en vooral dan in de zin van dat die ons denken en onze waarneming en dus onze werkelijkheid bepalen. Ik stipte het even aan: kwetsbaar is het op een bepaalde manier typeren van een groep, die is niet neutraal, en die speelt een rol in hoe we denken en handelen. Kwetsbaren moet je beschermen bijvoorbeeld – dus dat is dan het handelingsperspectief.
Kwetsbaar is dan ook, niet toevallig, één van de woorden die in Taalkracht aan de orde komt, in een bijdrage van Elize Lam. De ‘kwetsbaren’ in haar stuk zijn ouders, bijvoorbeeld met een verstandelijke handicap. Lam signaleert dezelfde scheidslijn als waar ik me in de corona-context druk over heb gemaakt: dat praten over kwetsbaren suggereert dat er een lijn te trekken is tussen hen en de onkwetsbaren. Kwetsbaaheid is iets wat in het overheidsbeleid vastgesteld en gemeten moet worden, en daarna aangepakt. Dat vaststellen en meten gaat gepaard met een boel surveillance en risicoprofilering met behulp van big data – en dus stigmatisering. Lam stelt daar tegenover dat kwetsbaarheid eerder een eigenschap van de context is dan een tekortkoming van mensen. Het beleid vergroot echter eerder de ongelijkheid dan dat het die tegengaat.
Ik las dit en andere hoofdstukken met veel herkenning en instemming. Het gaat vaak over woorden waar ik me ook al eens druk over heb gemaakt: het praten over psychiatrische ziekten alsof het diagnostische label de symptomen causaal verklaart, terwijl het alleen beschrijft (alsof een depressie iemand somber maakt zoals een verkeerde mossel iemand misselijk maakt, of alsof iemand druk is ‘omdat’ hij ADHD heeft), het gebruik van het woord excellent als uitkomst van een concurrentieslag terwijl leren juist samenwerking veronderstelt, en hoe het hameren op transparantie juist averechts werkt. En dat nog zo’n 15 andere hoofdstukken lang.
Daarmee heb ik meteen de sterkte en de zwakte van het boek te pakken: de hoofdstukken zijn hapklare brokjes en het lezen ervan een feest der herkenning. Maar het is daarmee ook net wat kort en oppervlakkig allemaal en ik leerde niet heel veel nieuws. Het gaat ook wel heel erg alle kanten uit, met zelfs een paar hoofdstukken waarin ik geen duidelijk woord of woorden herkende – zoals in het hoofdstuk over schoonheid.
Van een ander hoofdstuk waarin het niet alleen maar over woorden ging, leerde ik wel degelijk iets nieuws wat ik erg interessant vond. Het is het hoofdstuk van Trudy Dehue en het gaat over hoe een ongeboren kind heet: vrucht, foetus of baby? Ze laat zien dat het tegenwoordig veel meer baby genoemd wordt en een zwangere moeder, als twee losse entiteiten, en dat er mogelijk een link is met de toename van de kracht van de anti-abortusbeweging.
Dehue illustreert dat met afbeeldingen van een ongeboren ‘baby’, met een ‘gezichtje’ en een ‘hartje’ zoals die bijvoorbeeld op Ouders van Nu staan. Ze laat zo zien dat die afbeeldingen ook verre van neutraal zijn, al is het alleen maar omdat ze gestileerd en zonder context zijn – alsof een embryo, gaaf en glad, zonder moederlichaam in een lege ruimte zweeft. Dat is ook heel normatief: zo hóórt een embryo eruit te zien, alsof omstandigheden geen rol spelen. Ik vond die uitleg bij die plaatjes heel fascinerend – en totaal nieuw.
Ik las het mogelijk met zo veel fascinatie omdat me net tevoren het gebruik van het woord baby was opgevallen. Ik doe sinds de coronacrisis thuis (in plaats van in de sportschool) aan Bodybalance, met YouTube-filmpjes. Om het kwartaal kies ik een nieuw filmpje. Begin oktober ben ik begonnen met een les waarin de instructrice, Renate, aparte instructies geeft voor als je zwanger bent. Na 46’40 zegt ze iets als:
Ben je zwanger, dan houd je je voeten wat verder uit elkaar om je baby de ruimte te geven.
Dat woord baby was me daar opgevallen, en terwijl ik zelf (met m’n voeten bij elkaar) zat te rekken, dacht ik al: als ik wat moet invullen op de puntjes in deze zin:
Ben je zwanger, dan houd je je voeten wat verder uit elkaar om je b… de ruimte te geven.
Dan vul ik daar buik in, niet baby. (Ja, dat soort dingen denk ik tijdens het bodybalancen – beroepsdeformatie.)
Ik ben niet met m’n tijd meegegaan, dat is duidelijk.En dat leer ik dus van Woordkracht.
Fascinerend, hoe woorden en denken veranderen! Taalkracht is een mooie introductie in hoe je dat kunt bestuderen.