Afgelopen vrijdag ben ik naar de eerste bijeenkomst, een ‘mini-symposium‘, geweest van de werkgroep stijl, een nieuw samenwerkingsverband vanuit de wetenschap waarin onderzoekers samenwerken – en waarbij praktijkmensen welkomzijn. Ik was blij om uitgenodigd te zijn, ik neem aan op grond van mijn proefschrift over de lijdende vorm en omdat ik ook in de praktijk met stijl bezig ben – vorige week postte ik er nog over.
Ik vond alleen al de aanloop naar het symposium inspirerend, want op het programma stond agendasetting en daardoor ging ik nadenken over wwat voor soort stijl-onderzoek voor mijn praktijk nuttig zou zijn. Ik kon dat inderdaad op de agenda krijgen, het sloot aan bij andere ideeën – maar daarover een andere keer meer.
Het symposium bestond uit vier lezingen, variërend van verslag van empirisch onderzoek naar de stijl van webcare tot meer meta-achtige beschouwingen over stijlonderzoek. Dat laatste klinkt nogal fundamenteel en theoretisch, maar frappant genoeg leverde het inzichten op waar ik in de praktijk wat mee kan. Het ging vooral om twee spijkers op hun kop, zal ik maar zeggen, en die werden geslagen door Henk Pander Maat:
- Er is geen rechtstreekse relatie tussen een tekstkenmerk en een bepaald effect op de lezer. Dat herken ik meteen – het is waar ik op doel als ik het heb over het ‘vermaledijde’ passief: het passief (tekstkenmerk) is niet altijd ‘slecht’ voor de lezer. Henk had een model waarin de relatie tussen tekstkenmerk en effect werd ‘gemedieerd’ door enerzijds een bepaalde voorstelling van de wereld (‘construal‘) en anderzijds door een voorstelling van de communicatiesituatie. Bovendien spelen bijvoorbeeld context en genre er ook een rol in. Dat is een abstract en theoretisch model, maar het drukt wel precies uit waarom zo veel schrijfadviezen (‘vermijd het passief!’) te ongenuanceerd zijn.
- Wat vaak stijl genoemd wordt, is eigenlijk inhoud. Henk zei dat dat vrij terloops naar aanleiding van de stijldimensie concreet versus abstract. Ik moest er even over denken – het is juist een dimensie die ik vaak aan de orde stel. Maar inderdaad: zodra ik me een paar voorbeelden herinnerde, realiseerde ik me dat het dan wel degelijk eigenlijk gaat over een concretere inhoud. Bijvoorbeeld: in een casus die ik regelmatig doe bij een opdrachtgever formuleren de deelnemers de hoofdboodschap wel als ‘Volgend jaar wordt de cash flow negatief’ en dat vind ik dan te abstract voor mensen op de werkvloer, maar eigenlijk bedoel ik dan dat de inhoud te ver van hun bed is: te bedrijfseconomisch. ‘Als er niets verandert, gaat het bedrijf failliet en raken jullie allemaal je baan kwijt’ is geschikter.
Zelfs voor het passief geldt dat er vaak inhoud in het geding is. Als ik het oneens ben met te simpele ‘maak actief’-adviezen is dat veelal omdat de inhoud dan verandert. Als je van ‘de kantine wordt gesloten’ maakt ‘de directeur sluit de kantine’, dan heb je ineens een zin die over de directeur gaat, en dat is andere inhoud. Ook een leuk voorbeeld, nog even aangehaald door Henk trouwens (die kent mijn proefschrift), is het verschil tussen ‘hij werd aangereden door een auto’ en ‘een auto reed hem aan’, waarvan de tweede zin meer klinkt alsof de aanrijding expres was. Dat is dus ook niet zomaar alleen een stijlverschil.
Beide inzichten geven me handvatten om stijlverschijnselen uit te leggen aan ‘mijn’ schrijvers. Daar ben ik blij mee. Een leuke, nuttige en inspirerende middag dus, waarin ik ook weer eens een boel bekenden uit de wetenschap sprak. Ook nog eens op een mooie plek: de Sterrenwacht in Leiden (foto van hun website):
Wordt vervolgd – hopelijk. Die intentie was er in elk geval wel!