Vorige week was ik naar Buitenkunst, voor de 11e keer (volg deze historische draad terug voor een overzicht). Net als vorig jaar had ik gekozen voor een tekstgerichte toneelweek, maar dit keer wel met een andere docent, Mik van Goor, en andere teksten: rauwe. Dit was de omschrijving:
Spelen van rauwe teksten. We gaan deze week teksten van onder anderen Ko van den Bosch, Peter de Graaf en Jibbe Willems eens flink onder de loep nemen. Hedendaagse toneelschrijvers met een randje, die stukken schrijven die confronterend, filosofisch en absurd zijn. Hoe komt hun werk het beste tot zijn recht? Wat is er nodig om in de wereld van de wreedheid, gekte en fantasie te stappen, zodat de humor naar boven komt en de toeschouwer op sleeptouw wordt genomen? We werken aan tekstbehandeling, fysiek spel (personageontwikkeling) en enscenering.
Het werd een pittige week, niet in de laatste plaats door de weers- en andere omstandigheden. Kamperen in de snikhitte, met hoosbuien (tent onder water) en storm en zelf niet in de beste doen… een week was wel genoeg.
Het was echter voor mij wel ook een erg gezellige week, want voor het eerst sinds 2012 was ik naar Buitenkunst weer samen met een heel goede vriendin. En wat altijd leuk is in die week: het contact met de andere deelnemers én elke avond optredens, waarvan dit keer het Graceland-slotconcert (met mannenkoor) me lang zal heugen, wat een geweldige muziek!
Ook de inhoudelijke week was pittig, vooral omdat ik ongeveer de helft ervan niet zo heel erg leuk vond, of althans: nogal moeite heb moeten doen om me er happy in te voelen. Het waren eigenlijk drie tweedaagsen, rond elk van die drie in de omschrijving genoemde schrijvers één. De middelste daarvan, met een tekst van Peter de Graef, vond ik geweldig. Op de eerste tekst, van Jibbe Willems, knapte ik af en met de derde (van Ko van den Bosch dus) heb ik één dag lekker gewerkt.
Ik heb bovendien niet opgetreden, voor het eerst in elf keer Buitenkunst. Met die middelste tekst was dat pech: op het allerlaatste nippertje werd een van de groepsgenoten ziek, en de dag erna hadden een paar anderen geen zin in om het alsnog te doen, omdat we alweer met de volgende teksten bezig waren. Ik heb voor mijn gevoel zo ook niet kunnen laten zien wat ik kan, op toneelgebied. Dat heb ik zelf dus niet gevoeld, en het is ook raar om op Buitenkunst rond te lopen en tegen anderen te moeten zeggen dat ze niks van je kunnen zien.
Dat is een beetje mager, al is het bij Buitenkunst vaak wel zo dat het niet zes dagen lang leuk is – dat zou misschien oppervlakkig zijn ook. Ik ben in de betere weken altijd wel ergens doorheen gegaan, en daar heb ik dan juist het meeste van geleerd. Ook nu weer.
Wat ik in elk geval erg leuk vond, was het zeer grondig lezen van teksten. Daar hebben we ook best veel tijd aan besteed, en ik bleek dat weer eens goed te kunnen – die middelste tekst, ‘D’r was daar ook een hond‘, die had in eerste instantie bijna niemand doorzien, ik wel. Ik had bovendien me nooit eerder gerealiseerd dat regisseren begint met goed lezen. Regisseren is nog meer wat voor mij dan ik eerder al had gedacht.
Want al eerder had ik bij Buitenkunst ervaren dat ik het niet zo leuk vind om geregisseerd te worden: om te doen wat ‘moet’ van de regisseur, omdat die een plaatje in zijn/haar hoofd heeft – vooral als dat niet overeenkomt met het mijne. Dat ging deze week dus mis, en voor mijn gevoel had dat ermee te maken dat Mik meer gericht is op haar plaatje en de tekst dan op de spelers – dan op mij, laat ik het bij mezelf houden. Maar we hebben bijvoorbeeld ook geen voorstelrondje gedaan en van sommige groepsgenoten heb ik de voornaam niet leren kennen. Dat is geen toeval.
Uiteindelijk hebben we ook zo weinig opgetreden omdat, in mijn woorden, wat we lieten zien niet voldeed aan het plaatje in haar hoofd. Zoiets had ik bij Buitenkunst nog niet eerder meegemaakt: dat wel of niet optreden zo duidelijk een kwaliteitsoordeel was en dat de meesten er niet aan voldeden. Dat kwam eigenlijk pas helemaal aan het eind, in de laatste paar minuten, aan het licht.
Zo werd er voor mij wel een ondertoon helder die ik de hele week vermoed had. Ik ben nogal gevoelig voor dat ‘niet goed genoeg’-oordeel en dat heb ik de hele week gevoeld. Ik dacht tot op het laatst dat dat mijn eigen gevoeligheid was. Maar dat was, denk ik – voor de verandering – eens niet zo! Gek genoeg luchtte dat me aan het eind dus ook op, toen ik napruttelde met een paar groepsgenoten. Maar toen zat de week er dus al op.
Bovendien werkten we die eerste en laatste tweedaagse in piepkleine groepjes – duo’s, in mijn geval. Met het groepje kon je per dagdeel een kwartiertje langskomen bij de docent, de rest van de tijd was je samen. De afhankelijkheid van één ander iemand en dan in korte tijd (te) veel feedback krijgen, dat vond ik een lastige werkwijze. Waarschijnlijk niet toevallig vond ik de tweedaagse in de halve groep met de helft van de tijd de docent erbij dynamischer en inspirerender.
Ik heb mijn best gedaan om er wat van te maken, en ben over het totaal ook wel tevreden. Maar dat ‘wat ervan maken’ betekende soms ook: het juist helemaal laten zitten. Anders werd het me gewoon te veel. In 35 graden, na twee slechte nachten (ik had in het begin last van mijn blaas) of nadat ik net drijfnatte spullen uit mijn tent had gehaald. Zo werd het ook een week om te oefenen met ‘niet moeten’. En dat was zeker wel eens goed!