Vorige maand stak ik hier de loftrompet van het boek The So-What Strategy. Ik kreeg net bericht dat het er ook als e-boek is, dus dat meld ik dan ook graag hier. Wel alleen als Kindle, via Amazon.
Vorige maand stak ik hier de loftrompet van het boek The So-What Strategy. Ik kreeg net bericht dat het er ook als e-boek is, dus dat meld ik dan ook graag hier. Wel alleen als Kindle, via Amazon.
Afgelopen donderdag ben ik naar een voorstelling geweest die ik iedere taalliefhebber kan aanraden, alleen moet je daar na vanavond (Heerlen is de laatste voorstelling in Nederland) wel voor naar Vlaanderen: Tom Lanoye in Solo Ten Oorlog. Met Lanoyes bewerking van de koningsdrama’s van Shakespeare, vooral van ‘Risjaar Modderfokker den Derde’, had ik kennisgemaakt in mijn Shakespeare-week bij Buitenkunst. Ik vond die toen al bijzonder.
Je ziet het eigenlijk al aan die gekke naam van Richard the Third: dat is raar Nederlands/Engels. Lanoye speelt op ongeëvenaarde wijze met de taal, en laat de taal als het ware een hoofdrol spelen. De drama’s betreffen zes koningen in de loop van de tijd, en de eerste, Richaar Deuzième, spreekt een meer archaïsch Nederlands vermengd met Frans. Langzaam-maar-zeker wordt de taal moderner, Engelser, sneller, post-moderner ook (met quotes uit blockbusterfilms), plat-Vlaamser, hipper (rap-achtig) – om aan het eind vrijwel te desintegreren, totdat de laatste koning, die Risjaar Modderfokker den Derde, er in totale waanzin nog wat uitspuugt.’Godbloddiemodderfokking ranzig rottenis, of alabaster arms vol merg en innocence’ lees ik in een recensie, maar dat had ik zelf niet meer zo precies verstaan!
De uitvoering van het complete werk van Lanoye besloeg ooit een hele dag, hij doet het nu solo in minder dan twee uur. Daarbij speelt hij niet, zegt hij, hij is geen acteur, al komt het soms wel dichtbij, met een enkele rekwisiet en wat zang en dans zelfs. Hij vertelt, nouja, doet van alles met zijn stem. Hij doet zo zelf alle rollen. Dat doet hij geweldig, maar het is wel klein, zeker in een grote schouwburgzaal, en het gaat soms snel en met weinig context. Ik had vooral in het begin moeite om me te blijven concentreren.
Maar de toenemende gekte kreeg me wel te pakken, met Risjaar Modderfokker als hoogtepunt – die koning krijgt de meeste tijd. En zo raakte ik steeds meer onder de indruk.
Lanoye praatte er ook een beetje omheen, en legde zo ook dingen uit over de taal, onder andere over de Shakespeariaanse vijfvoetige jambe, die hij ons ritmisch liet nazeggen: ‘er zijn of nie, er is geen vraag als die’ (uit zijn Hamletbewerking).
En alsof dat allemaal nog niet genoeg is, staat er in het programmaboekje ook nog een zeer fraaie reclame, namelijk onderstaande, over een hele pagina:
Ik kan er niet helemaal de vinger op leggen, maar dat is ook heel erg Vlaams, hè? Of is het alleen maar heel erg Humo?
De nieuwe Oase Magazine is weer uit, jaargang 10, nummer 2. Daarin vier mini-columns van mij over sport, althans, over ‘mijn’ sporten: twee over triathlon, twee over wielrennen. Dat was een beetje toeval, ik probeer er meestal ook wel wat over voetbal in te stoppen, soms over hardlopen/atletiek ook en een enkele keer over andere sporten of over sport in het algemeen. In elk geval: deze vier vonden ze van de redactie wat aan de eenzijdige kant, dus inmiddels heb ik voor het volgende nummer gezorgd voor twee algemene waarvan een geïllustreerd met voetballers, nog één over voetbal en één over hardlopen.
Voetbal vind ik trouwens ook echt een must, als zo veruit de grootste sport en dus eentje die veel gebruikers van Oase zal aanspreken. Ik kijk er genoeg naar, en er is bovendien ook genoeg over te vinden en te lezen. Ik bedoel: ik hoef een sport niet zelf te doen om erover te kunnen schrijven. Maar het helpt soms wel.
Ik zag laatst een mooi voorbeeld van hoe snel de goede intenties van een schrijver door de lezer niet begrepen worden. In een tekst stond de aankondiging van een grote verandering, ‘op drie fronten’, en daarna volgde deze opsomming:
Ik snapte er niks van. Is dit nou één verandering met drie aspecten, of zijn het drie veranderingen (zo begrijp ik op drie fronten), maar dan valt 2 toch ook onder wie en ook aan 1 en 3 kleven hoe-aspecten (etcetera)?
De schrijver kon het uitleggen: het waren wel degelijk drie veranderingen. Hij had gedacht ze met die vraagwoorden duidelijker uit elkaar te halen, maar het tegenovergestelde was het geval. Voor de schrijver was het heel helder en logisch zo, maar ik vind het een typisch voorbeeld van een associatieve logica. Als lezer moet je daarvoor te veel meedenken met de schrijver; diens logica is niet altijd de jouwe.
Wat dan? Houd het zo simpel mogelijk! Drie veranderingen: aan de producten, aan de aansturing en aan het personeelsbestand. Klaar. Tussenliggende vraag is een simpele welke. Dat hoef je hier niet eens expliciet te maken. Eén vraag, met een eenduidig antwoord, dát kunnen lezers bevatten.
In de meest recente editie van Tekstblad (jaargang 23, nummer 4) staat een goed artikel van mijn gewaardeerde collega Jeanine Mies over de ’tekstpraktijk’ bij het Rijk – over waarom goede schrijfintenties vaak sneuvelen, zo staat het als vraag in de ondertitel. Mies geeft daar vijf antwoorden op, een overzicht dat ik herkenbaar vind, en waar ze adviezen aan verbindt:
Aanrader, dat artikel, voor iedereen die met schrijven en tekstkwaliteit in organisaties bezig is!
Het is al uit 2009, maar ik ontdekte het pas recentelijk: het boek De tranen van Kuif den Dolder van Nico Dijkshoorn. Ik vond het leuk en grappig, maar vooral indrukwekkend door de vorm. Het zijn namelijk allemaal kleine stukjes citaten van mensen die die Kuif den Dolder ooit gekend hebben. Het is alsof de auteur met hen groepsgewijs in gesprek is gegaan en die gesprekken klakkeloos heeft opgeschreven, terwijl de sprekers op Kuif terugblikten en vertelden over hun gezamenlijke, nogal absurdistische belevenissen.
Maar de gesprekken zijn niet altijd coherent; tussen al die terugblikken zitten gaten en tegenstrijdigheden: iedereen heeft zo zijn eigen visie. Er is geen overkoepelend perspectief, geen verteller die uitlegt wat er is gebeurd. En het zijn allemaal kleine fragmentjes, een paar zinnen lang.
Al die fragmentjes zijn een soort puzzelstukjes, die je als lezer zelf tot een plaatje moet leggen. Je krijgt echter het verhaal net niet helemaal rond: je weet net niet helemaal precies wat er gebeurd is, al krijg je wel een heel sterk vermoeden. Maar dat is gebaseerd op suggestie, en dat is ook knap beklemmend aan het boek: het heeft iets benauwends, er wordt veel gesuggereerd, veel ingevuld ook, soms lijkt het roddelen.
Het boek doet een groot beroep op je interpretatievermogen en dat is leuk. En je kunt er dus deels een eigen draai aan geven.
Het puzzelen tijdens het lezen van dit boek doet me denken aan een piramide-structuur waarvan je alleen de onderkant krijgt, en dan nog in een rommelige volgorde en niet alle ‘vakjes’ kloppen. Voor een voor-de-lol-boek vind ik dat leuk lezen. Maar voor een adviesrapport zou het vervelend zijn!
Toen ik in 1991 afstudeerde als Neerlandicus, was de Belastingdienst net bezig met het weliswaar niet leuker, maar wel makkelijker te maken, en daartoe nam ze een aantal van mijn vakgenoten aan. Een tijdlang onderscheidde de Belastingdienst zich dan ook positief op het gebied van tekst- en formulierkwaliteit. Maar toen kwam de klad erin, ik heb dat als ontvanger van Belastingdienstpost zien gebeuren en ik weet er ook ietsje van van achter de schermen – van het tekstkwaliteitsteam is niet veel meer over. Nog wel wat, gelukkig.
Ik moet zeggen: de achteruitgang van wat ooit ‘best practice’ was gaat me nog steeds aan het hart. Onlangs ontving ik weer een tekst van de Belastingdienst waarvan ik dacht: het zou met een klein beetje moeite zo veel beter kunnen.
Het betrof een reactie op BTW-suppletie: ik had vorig jaar te veel afgedragen en zou dus wat terugkrijgen. Het papier dat ik ter bevestiging daarvan ontving, heet ‘uitspraak op bezwaarschrift’, wat het veel groter doet klinken dan het volgens mij was. Bezwaarschrift? Ik ervoer het als ‘uitkomt van herberekening’.
Rechts onder staat een blokje tekst dat begint met ‘U heeft het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn ingediend’. Ook al staat er eerder al dat ik inderdaad het opgegeven bedrag terugkrijg, toch schrik ik dan. ‘O, shit, ik was te laat, ik krijg mijn geld niet’. De tekst gaat verder met iets over niet-ontvankelijk zijn in het bezwaar, geen beroep kunnen aantekenen, dat ik daar dan weer tegen in beroep kan gaan… hola zeg, waar gáát dit over?
Pas onder de helft staat ‘De inspecteur komt aan het bezwaar tegemoet’. O, dus ik krijg mijn geld wél? Als je dat in de tekst gewoon zou omdraaien, dan scheelt dat enorm voor mijn leeservaring.
En als je gewoon krijgt wat je hebt aangevraagd, dan zou ik alles over bezwaren wel in ultra-kleine lettertjes of op de achterkant zetten. Of weglaten, maar dat zal van de juristen niet mogen.
Hier is het tekstblokje:
Enne – waarom zou ik die achterkant moeten lezen eigenlijk?