Via @_dr_kim_ op Twitter werd ik geattendeerd op het boek The reader’s brain. How neuroscience can make you a better writer van Yellowlees Douglas. ‘Wauw’, dacht ik, ‘dat wil ik wel: uit de neurowetenschappen leren hoe ik beter kan schrijven.’ Ik verwachtte iets wetenschappelijks: grondig, genuanceerd, vernieuwend. Zeker omdat het boek is uitgegeven door Cambridge University Press en de schrijver Ph.D achter zijn naam heeft, van het ‘Clinical and Translational Science Institute’.
Die verwachting van grondigheid werd nog versterkt toen het e-boek bij het downloaden 600 pagina’s leek te bevatten, maar dat lag aan technische problemen: zowel mijn PC als mijn e-reader hebben er maar moeite mee, met dit e-boek, dat toch maar een dikke 200 pagina’s telt.
Maar mijn verwachtingen bleken te hooggespannen. Dit is best een okee boek, maar toch ook teleurstellend. Dat ontdekte ik gaandeweg. Eerst overtrof het mijn verwachtingen namelijk, want het bleek ook nog eens leuk geschreven, waar ik iets saais en zwaars had verwacht. Het leest vlot en het is doorspekt met van die heerlijke Britse humor.
Wat er verder goed aan is, is dat het schrijfadviezen breed behandelt, in hoofdstukken over de vijf C’s: Clarity, Continuity, Coherence, Concision en Cadence. Het doet dat door consequent te redeneren vanuit de lezer, dus de adviezen onderbouwend vanuit de werking van de hersenen van de lezer, die maar een beperkte verwerkingscapaciteit heeft. Helemaal prima.
Maar wat me tegenvalt, is dat het weer veel dezelfde do’s & don’t’s zijn die overal al staan. ‘Vermijd het passief’- onee, daar gaan we weer (zie hier hoe ik erover denk). En in die onderzoeksliteratuur zit ik natuurlijk lekker en ik kan Douglas’ betoog bij dat advies helemaal aan mootjes hakken.
Dan vertrouw ik de rest dus ook niet meer. Zeker niet als het boek een keer de mist ingaat bij het ontleden van een passief. En al helemaal niet als ik adviezen tegenkom die ik niet begrijp, zoals dat je zinnen niet zou mogen beginnen met there is. Of dat een alinea drie inleidende én een concluderende zin zou moeten hebben. En nóg minder als het hele betoog over abstracties hangt aan een verhandeling over de geschiedeis van het Engels, met z’n dubbele woordenschat (Germaans en Frans/Latijn). Alsof abstracties in andere talen geen probleem zijn.
En zo groeide langzamerhand mijn teleurstelling. Douglas heeft een heleboel stijladviezen verzameld, deels heel zinvol, deels nonsense, en er bewijzen vanuit de hersenen aan vastgeplakt. Dat is hip, redeneren van uit de hersenen, maar heel vaak gelegenheidsargumentatie.
Het boek gaat bovendien voorbij aan het feit dat schrijven niet alleen maar het bedienen van andermans hersenen is, en dat het hartstikke moeilijk is om die andere hersenen goed in te schatten. Dát zijn oorzaken voor veel slecht schrijven, niet het gebrek aan onderbouwing van de adviezen. ‘So much advice, so much lousy writing’ heet hoofdstuk 1, maar ik denk dat dit boek daar niets aan gaat veranderen.
Desalniettemin is het wel een breed overzicht van schrijfadviezen waar veel teksten van kunnen opknappen. En het is dus leuk geschreven, grappig en met veel weetjes over de hersenen bijvoorbeeld. Niks mis mee. Maar ik had meer verwacht.