Al een tijd geleden gaf ik op dit weblog als tip de Twitter-account @bobotaal. Die volg ik nog altijd met veel plezier, om af en toe jeuk van te krijgen, en ook wel als waarschuwing: alert blijven op bobo-neigingen in mijn eigen taal en die van de mensen met wie ik werk.
Vorige week verscheen het boek Bobotaal. Ik heb het in één ruk uitgelezen en ik beveel het graag aan voor taalgevoelige mensen met ervaring met vergaderingen, hei-bijeenkomsten, strategische sessies, keynote speeches, intervisiebijeenkomsten, functioneringsgesprekken en andere gelegenheden waar bobotaal welig tiert.
Het boek typeert de taal van elf van dat soort gelegenheden, en de mensen zeggen daar net zulke vage, wollige en opgeblazen dingen als die ik ken van de Twitter-account (of zie ook de honderden voorbeelden op de Bobotaal-website). De citaten zijn nu van meer context voorzien, zodat soms ook duidelijk wordt hoe ongelukkig mensen kunnen worden van bobotaal, hoe ze hem leren spreken, waarom ze hem spreken. Die analyse blijft wel wat oppervlakkig, en ik weet bijvoorbeeld ook niet of het waar is dat bobotaal steeds vaker voorkomt. In elk geval strijd ik al tegen ‘consultees’ sinds ik in die branche begon (1997). Van die jaren herinner ik me vooral de jeuk die waarde toevoegen en pro-actief bij me opriepen. En als je iets zei met synergie, stakeholders impact, challenges, en best practice erin (ja, ook in het Nederlands), hoorde je er ook helemaal bij, dan sloeg je een deuk in een pakje boter – en dat is nog steeds zo.
Wel is het goed dat dat type taalgebruik aan de kaak gesteld wordt. Want wat schiet je ermee op als we allemaal ja zitten te knikken als de directeur zegt (p. 135):
Kijken we naar de invalshoeken met de juiste focus, dan kunnen we daaruit opmaken wie er kan faciliteren op de deelgebieden waarop we gaan focussen.
Durfden maar meer mensen dan hardop te zeggen dat ze geen flauw idee hebben waar dat over gaat!