Het weblog was even stil, deels vanwege een soort winterslaap tijdens de feestdagen, en deels omdat de resterende schrijftijd ging zitten in het opfrissen van de teksten van deze website. Maar nu pik ik de draad weer op, en ik begin daarmee door aan te sluiten bij een gesprek dat ik onlangs had met een collega over de vraag hoe we eigenlijk redigeren: hoe stellen we problemen vast in een tekst, van onszelf of van een ander?
Ik had eigenlijk geen idee. Of liever gezegd: ik weet wel een beetje wat ik wel en niet doe, maar dat is niet het hele verhaal, en dat gaat dan ook nog alleen maar over mezelf, dus heb geen algemeen antwoord dat overdraagbaar is, dus waar anderen van kunnen leren: zó doe je dat dus. In de vakliteratuur is er volgens mij niets over bekend (als ik dat verkeerd zie, hoor ik het graag).
Wat er wel is, zijn analytische modellen voor tekstdiagnose. Het bekendste is het CCC-model uit de Schrijfwijzer. Aan de hand van dit model kun je een tekst op vijf maal drie punten analyseren, om zo tot een diagnose te komen. Dat klinkt mooi, maar daar zitten allerlei haken en ogen aan die maken dat ik het in de praktijk nooit zo doe:
- Hoe analyseer je dan per punt precies? Dat is eigenlijk dezelfde vraag als ‘hoe stel je problemen vast in de tekst?’, maar dan 15 keer. Dat is een verplaatsing van het probleem, in plaats van de oplossing ervan. Slechts een enkel probleem is ‘objectief’ vast te stellen, zoals spelfouten. Maar daar heb je zo’n model niet voor nodig.
- Ik werk zeker niet zo dat ik mijn eigen tekst in één keer op de vijf niveaus zou willen of kunnen evalueren. Als er op de eerste niveaus iets mis is, heeft het geen zin om al naar, bijvoorbeeld, formuleringen te kijken. Als ik redigeer, doe ik eerst de grote lijn, dan pas de details. Dus als de structuur nog niet naar mijn zin in, ga ik nog niet schaven aan mijn formuleringen. Ik beoordeel die zelfs nog niet eens.
- Diagnose tijdens het redigeren is een veel intuïtiever proces dan in zo’n model tot uitdrukking kan komen. Ik neem mijn eigen gewaarwordingen tijdens het lezen heel serieus. Dat voelt wel eens alsof er in mijn hoofd een rood lampje gaat branden bij fouten, als ongedurigheid bij langdradigheid, als een grote ‘huh?’ in mijn hoofd als ik iets niet begrijp, of ook wel als ‘lekker’ als de tekst goed loopt, en dat kan dan opeens stoppen. Dat zijn allemaal signalen om op in te gaan: wat gebeurt daar nou precies, vanwaar die lamp/kriebel/huh?
- Een neutrale analyse is niet wat ik nastreef. Ik berijd rustig mijn eigen stokpaardjes. Ik vind het belangrijk dat een zakelijke lezer snel houvast krijgt aan een tekst: hoofdboodschap voorop, expliciete structuur, inleiding die de verwachtingen managet. Dat is het eerste waar ik naar kijk, vaak met behulp van de 30-seconden-test. Ik heb ook een aantal diagnostische ‘quick wins’: snel vindbare tekstkenmerken die vaak symptomen zijn van problemen, bijvoorbeeld:
- Het woord dus als signaal van je eigen gedachtegang volgen, naar een conclusie toe, in plaats van de hoofdboodschap voorop.
- Verbindingswoorden in de hoofdboodschap: en, maar, want, dus, komma’s: onvoldoende synthese.
- Pijlen, vooral de vage ‘big fucking arrow‘ –> wat moet die pijl duidelijk maken wat kennelijk niet meteen duidelijk is? En staat hij ook niet in de richting van je eigen gedachtegang, in plaats van dat de hoofdboodschap voorop staat?
- Tekstvakken onderaan of rechts op de slide: ook vaak een symptoom van ‘conclusie aan het eind’ in plaats van hoofdboodschap voorop.
- In mijn eigen teksten werk ik met een lijstje persoonlijke valkuilen dat ik bijhoud en waarop ik met Ctrl-F kan zoeken. De lijst bevat woorden die ik te vaak gebruik (ook, moeten), leestekens waardoor mijn zinnen te lang worden (haakjes, dubbele punten) en leestekens waar ik vaak de fout mee inga (was het nou eerst aanhalingstekens sluiten of eerst de komma?). Mijn persoonlijke eindredactiehulp is dat dus.
Zowel die lijst als die intuïties zijn tot stand gekomen door feedback te krijgen van anderen en door zelf veel te lezen en dan op te letten wat me wel en niet bevalt. Maar dat is dus persoonlijk en niet makkelijk overdraagbaar. Veel makkelijker is dat met de volgende, analytische stap: wat is er precies aan de hand, wil ik dat opknappen en zo ja, hoe kan het dan anders, beter?
Want dat is altijd de vraag: hier is misschien iets loos, maar moet het wel anders? Perfect hoeft niet, en lezers verschillen van elkaar. Soms stoort iets me in de tekst van een ander maar weet ik dat dat een persoonlijk dingetje van mij is, meer smaak dan echt een probleem. Zo zie ik zelf wel eens problemen waar ze voor een ander niet zijn, en zie ik dingen over het hoofd waar anderen over struikelen. Ik hoop natuurlijk dat ik, omdat het mijn vak is, breder kan kijken dan een willekeurige andere lezer. Maar lezers verschillen van elkaar, en je kunt ze nooit allemaal behagen. Enerzijds is dat wel eens frustrerend: het is nooit perfect. Anderzijds stelt het mij ook altijd gerust: perfect hoeft niet. Gewoon goed is goed genoeg.