Op 13 december is er een Tekstnet-workshop over omgaan met de naamwoordstijl, ook voor niet-leden, door Margreet Onrust, die daar dit voorjaar op promoveerde. Helaas kan ik zelf niet, maar wel van harte aanbevolen!
Maandelijkse archieven: november 2013
En hoe ben je daartoe gekomen?
Volgens de regels van het piramideprincipe mag je maar twee soorten vragen beantwoorden: na de (hoofd-)boodschap vraagt de lezer ‘waarom?’ (en je geeft dan argumenten) of ‘hoe?’ (en dan geef je bijvoorbeeld praktische informatie of maatregelen). Die aanpak leidt tot een document met een eenvoudige structuur, afgestemd op de informatiebehoefte van de lezer.
De laatste tijd heb ik een enkele keer goede voorbeelden gezien van een derde soort vraag, namelijk van een lezer die dezelfde vakinhoudelijke achtergrond heeft als de lezer, en die vraagt ‘hoe ben je daartoe gekomen?’ Dat is een vraag naar de onderzoeksmethodologie, en daar kan een vakgenoot iets uit opmaken en van leren. De structuur neemt dan de vorm aan van de stappen van het onderzoek, net zoals in veel wetenschappelijke teksten gebruikelijk is.
Deze structuur ‘mag’ wat mij betreft alleen maar voor vakgenoten, en dan nog zijn er twee valkuilen:
- Navelstaren. Schrijvers zijn geneigd te overschatten hoe zeer hun lezers, zelfs de vakdeskundige, geïnteresseerd zijn in hoe zij (de schrijvers dus) te werk zijn gegaan. Lezers zijn gericht op hun eigen belang, dus ze vragen niet zo gauw ‘hoe heb jij dat gedaan?’, maar eerder ‘en wat moet ik daarmee?’ Denken ‘de lezer wil weten wat mijn methodologie was’ kan een excuus zin om vanuit jezelf te schrijven in plaats van de belangen van de lezer te dienen.
- Gebrekkige logica. Een methodologische structuur leidt niet noodzakelijkerwijs tot een logisch verhaal, zeker niet in de praktijk, waar de eisen minder hoog zijn dan in de wetenschap. Heel vaak vallen de conclusies toch een beetje uit de lucht, en de aanbevelingen al helemaal. De strikte eisen van het piramideprincipe zorgen ervoor dat je logica hechter en transparanter wordt.
Maar als je deze twee valkuilen weet te vermijden, en je lezer inderdaad vraagt ‘hoe heb je dat aangepakt’, bijvoorbeeld omdat hij of zij dat zelf ook wil leren, dan is het beantwoorden van die vraag natuurlijk juist wél lezergericht. En daar gaat het uiteindelijk om.
Wijsheid
Ik zal ‘m niet hier herhalen, want hij staat online en het thema valt iets buiten het bereik van dit weblog, maar wel leuk om hier ook te vermelden: op Managementboek.nl heb ik een recensie geplaatst van het boek Wijsheid in bedrijf. Volg de link en klik op tabblad ‘lezersrecensies’. Het boek is een aanrader, als je het maar wel op de goede manier leest!
Nieuw genre: narratief
Onlangs heb ik kennisgemaakt met een nieuw genre: het narratief. In de brede betekenis van het woord is dat natuurlijk gewoon een verhaal, maar dit is een wat beperktere betekenis: een narratief is een persoonlijk verslag van een belangrijke gebeurtenis, bijvoorbeeld een ingrijpende verandering waar je zelf bij betrokken bent. Je gebruikt dat verhaal vervolgens om op te reflecteren en eventueel uit te bouwen – om van te leren, dus. Dat kan bijvoorbeeld bij organisatieverandering, coaching en super- en intervisie gebruikt worden.
Je schrijft over die ingrijpende gebeurtenis in verhaalvorm, vanuit persoonlijk perspectief, inclusief emoties en zintuiglijke waarneming, dus niet strevend naar iets van objectiviteit, analyse of betoog. Het is daarmee een soort reconstructie van de gebeurtenis: je geeft er betekenis aan – want dat is wat verhalen doen.
Als je het narratief eenmaal geschreven hebt, kun je het aan nader onderzoek onderwerpen: hoe kijk ik eigenlijk tegen deze gebeurtenis aan, welke woorden kies ik voor wat er gebeurd is? Wat zegt dat? Zou het ook anders kunnen? Waar gaat het eigenlijk ‘echt’ over? Je kan dat ook doen vanuit de verhaaltheorie: wat is het plot, wat de intrige, welke personages hebben welke rol, wat is de structuur/compositie? Wie is de held, wie de slechterik? Geeft dat inzichten? En die kun je dan ook weer opschrijven.
Voor zover ik begrepen heb, kun je een narratief ontwerpen, dus vooraf bedenken hoe je het in elkaar wilt steken. Voor mij werkte het al freewritend: ik ben erin gedoken en gaan schrijven, over een moeilijke situatie die ik een keer had in een training. Met de hand, pen op papier (heerlijk!). Al redigerend heb ik het uitgetypt en inmiddels ook al aan een analyse onderworpen, waaruit ik vooral concludeer dat ik wel heel makkelijk allerlei (vage, abstracte) termen uit de psychologie gebruik: project, passief-agressief gedrag, weerstand, onzekerheidsvermijding. Zo ‘denk’ ik kennelijk – beetje beroepsdeformatie? Maar dat is dus wel interessant om gestalte te zien krijgen op papier.
Ik ga ‘m onthouden, als manier om schrijven-om-te-begrijpen in te zetten! Het lijkt me een fraai reflectieinstrument, zeker voor mensen die toch al gewend zijn om veel te schrijven.
De piramidetweet
Afgelopen vrijdag dacht ik om een uur of 3: kom, laat ik de werkweek eens in stijl afsluiten. Ik postte daarop deze piramidale tweet:
Punt achter de werkweek. Want (a) het is wel genoeg geweest en (b) dan kan ik bij daglicht hardlopen.
Ga ik eens vaker doen, piratweets, tweetamides, sturen.
En grappig: m’n tweet werd heel snel geretweet door collega @JeanineMies, die er ‘Mooie piramide Louise :)’ aan toevoegde. Hoera, een piramideherkenner!
Alsof het een proefwerk is
De laatste tijd ben ik een paar keer in discussies verzeild geraakt met deze strekking: ‘Mijn klant stelde tien vragen, ik gaf daarop tien antwoorden in mijn e-mail, en dus heb ik mijn werk goed gedaan,’ zegt de adviseur. Zeg ik: ‘Dat klinkt alsof het een proefwerk is: de leraar stelde tien vragen, je gaf de antwoorden, en klaar is kees.’
Dan kijkt die adviseur me wazig aan. Hij moet toch klantgericht zijn? Nou dan! Geeft-ie de klant wat-ie wil, is het wéér niet goed!
Je neemt je werk als adviseur pas écht serieus als je kijkt wat de klant beweegt om die tien vragen te stellen. Wat is zijn probleem of zorg, wat is zijn belang, welke beslissing moet hij nemen? Achterhaal dat, en help hem daarbij. Zie het dus als samenwerking, niet als schoolse verhouding.
Nou, da’s moeilijk. Want, zo zegt de adviseur dan: ‘Dat wil mijn klant helemaal niet. Die wil gewoon antwoord op zijn vragen.’ Ja, inderdaad, dat kunnen klanten zeker zeggen te willen. Zo blijft de adviseur netjes in z’n hok, doet-ie wat de klant zegt, en heb je verder geen last van ‘m. Hij stelt geen lastige vragen bijvoorbeeld. Maar waar is-ie op de lange termijn mee geholpen? De kunst van goed adviseren is juist om úit je hok te komen! En dat kan een klant inderdaad in het begin maar raar vinden.
Consequentie voor schrijven? Als je weet waar het de klant werkelijk om gaat, kun je veel beter en gerichter schrijven. Dan blijkt er ineens een rode draad door die tien antwoorden te zijn, die is te ‘vangen’ in een hoofdboodschap. En dáár help je je klant dan echt mee vooruit.
Van hier naar Schrijven Online
Ik was op dit weblog enthousiast over het proefschrift van Veerle Baaijen over schrijven om te begrijpen – zo enthousiast dat ik een paar media heb getipt erover. Het resultaat daarvan is dat er nu een bewerking van mijn blogpost staat op Schrijven Online, erg leuk, en het boek verdient dat!
Inleiding roept geen vragen op, werkt er wel naar één toe
Schrijven is te zien als een vraag-antwoorddialoog tussen schrijver en lezer. Die gedachte ligt bijvoorbeeld ten grondslag aan het piramideprincipe, maar het is veel breder dan dat. Een goede hoofdboodschap roept bij de lezer de vraag op ‘Waarom is dat goed?’ of ‘Hoe doen we dat?’, en de rest van de tekst werkt die uit. Een goede hoofdboodschap roept dus vragen op.
Ik realiseerde me pas recentelijk dat de inleiding er een uitzondering op is, of liever gezegd: dat een goede inleiding zich karakteriseert door eerst juist géén vragen op te roepen. Ik leg het uit.
Het situatie-complicatie-model van het piramideprincipe, het standaard patroon voor een inleiding daarin, is eigenlijk de universele manier waarop mensen beginnen met het vertellen van een verhaal: ‘liep ik gister over straat, zag ik toch zo’n rare kerel…’ en dan kun je losbranden met je verhaal. Of denk aan sprookjes, waar eerst een situatie wordt geschetst, typisch met de ‘Er was eens…’-zin, en dan gebeurt er altijd iets engs, naars of bedreigends, met een heks, draak of reus. En dan heb je ook weer het begin van een verhaal.
In een rapport is het niet veel anders: ‘het ging zo goed met het bedrijf, maar toen deed zich een probleem voor’ – en daarom zijn de adviseurs binnengehaald.
Stel je nou voor dat je begint met dat ‘liep in gister over straat…’ en meteen gaat je luisteraar van alles vragen: maar waarom dan, welke straat, hoe laat was het, welke kleren had je aan? Dat is irritant. Je wil dat hij pas vragen gaat stellen ná die inleiding: ‘wat gebeurde er toen?’
In rapporten werkt het precies zo: de inleiding mag niet veel meer doen dan even de aandacht richten. Ik noem dat wel: de bal op de stip leggen, zodat de hoofdboodschap hem erin kan schieten. Het is niet de bedoeling dat de inleiding als zodanig vragen gaat oproepen. Niet anders dan de vraag waar het om gaat, en waar de inleiding naartoe bouwt. ‘Het ging zo goed met het bedrijf, maar toen deed zich een probleem voor’… roept terecht op: ‘en hoe lossen we dat op?’ Dat is de hoofdvraag van het hele rapport. Maar het is niet de bedoeling dat ‘het ging zo goed met het bedrijf’ meteen al de vraag oproept ‘oja, vertel eens, en waarom en hoezo?’
Dit is ook een andere manier van zeggen dat de boodschappen in de inleiding zelf niet uitgewerkt of onderbouwd mogen worden. Want zo’n uitwerking of onderbouwing is een antwoord op een mogelijke lezersvraag. En de bedoeling is dus dat die boodschappen daar zelf geen vragen oproepen, maar alleen maar toewerken naar die ene vraag waar het hele rapport een antwoord op is.
Een 7,13 voor schrijven
Vorige week zaterdag (26 oktober) had NRC Handelsblad in het Opinie-en-Debat-katern drie artikelen over schrijven. Ik vond ze wel aardig, zeker ook een stuk van Jan Kuitenbrouwer over de angst van hoogopgeleiden om simpele taal te gebruiken.
Eén ding is ook blijven hangen, ik heb het al een aantal keren verteld sindsdien: het voorbeeld van een student die een 7,13 had gekregen voor een essay. Ze vroeg de docent om toelichting en kreeg als reactie dat alleen al het nakijken overwerk was geweest, en dat de beoordeling toelichten onmogelijk was.
Tsja. En dan maar mopperen over de schrijfvaardigheid van studenten, hè?
Verleid!
Leuk en nuttig boek: Met woorden verleiden. Schrijftips voor uw presentaties, mailings & andere wervende teksten van Mark Van Bogaert. Van Bogaert is schrijver van brieven voor direct marketing, en hij doet al jaren zo praktijkonderzoek: stuur twee versies van een mailing de deur uit, en kijk op welke de respons het grootste is. Dat levert heel veel inzichten op, die hij dit boek deelt. Het is daarmee een goudmijn voor tekstschrijvers en copywriters.
Maar eigenlijk zou iedereen weet moeten hebben van dit boek, omdat het dus eigenlijk vol staat met de trucjes van de direct marketing. Want wat zijn we toch manipuleerbaar! Als het restaurant bij de rekening een paar pepermuntjes doet, is de fooi hoger. Vervang het stippellijntje dat aangeeft waar je een bon moet afknippen door smileys en de respons is hoger. Vind ik als burger/consument nuttige dingen om te weten!
Doordat ik direct marketing associeer met dit soort commerciële trucjes en met veel te veel suffe brieven die bij het oud papier belanden, begon ik met enige scepsis aan dit boek. Maar gelukkig: Van Bogaert heeft óók een hekel aan suffe brieven. Het begint wat hem betreft bij het gericht mailen, dus niet, zoals mij ooit overkwam, de bewoners van huurflats waar maar 5 liter warm water per minuut uit de geiser kwam, een spaarkop voor de douche aanbieden waarmee het waterverbruik tot 7 liter per minuut ’teruggedrongen’ kon worden (wilde ik wel, zo’n turbokop!). Van Bogaert geeft even suffe voorbeelden, die hij heerlijk sappig afkraakt. En daarnaast goede voorbeelden – want een op maat gemaakte goede aanbieding is niet verkeerd, natuurlijk.
Naast voorbeelden staan er enorm veel tips in dit boek, afgeleid uit de praktijktests. Het zijn er te veel om hier op te noemen, en bovendien gaat het over een genre dat niet helemaal te vergelijken is met die waar het hier over gaat (zakelijke rapporten en presentaties – het ‘presentaties’ uit de ondertitel van het boek komt er bekaaid van af, het gaat toch vooral om brieven). Ik geef er enkele die mij wel aanspraken, en waarvan ik wel degelijk geloof dat ze ook gelden voor zakelijke communicatie:
- Onder verwijzing naar Made to stick geeft Van Bogaert de zes ingrediënten van succesvolle ideeën: een eenvoudig, onverwacht, concreet, geloofwaardig verhaal met gevoel. Lijken mij ook prachtige ingrediënten voor een zakelijke (hoofd-)boodschap!
- Wees zo positief mogelijk, ook in de formuleringen. Heb het dus liever over veiligheid dan over onveiligheid.
- Geef redenen, argumenten – onderbouw!
- ‘Gewone’ taal werkt het beste – wat ik wel ‘verzorgde spreektaal’ noem. Dus reeds is al, tevens is ook en welke (als betrekkelijk voornaamwoord) die of dat. En euro heet gewoon euro, niet EUR ofzoiets (en die oude Belgische frank, die was zéker niet BEF!). Ja, óók voor hoger opgeleiden, óók voor experts (Van Bogaert testte het uit onder notarissen).
- Schrijf zo veel mogelijk alsof het een dialoog is. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat je best spreektalige zinnen mag schrijven, zoals te korte zinnen (ellipsen), of een zin met en of want laten beginnen. Met andere woorden: zet de oude schoolmeesterregels uit je hoofd. Maar waak dan weer wel voor spellings- en vertaalfouten.
- Wees persoonlijk en zorg dat dat klopt. Een brief met een ‘ik’ en een ‘u’ erin werkt het beste – maar dan wel door één ‘ik’ ondertekend.
- Een brief hoeft helemaal niet ultrakort te zijn. Als je interessante inhoud hebt, mag je die tot z’n recht laten komen.
- Gebruik een schreefletter.
- Gebruik accenten (vet, onderstreept, cursief) gericht maar spaarzaam – zo’n irritante kerstboom werkt inderdaad niet, maar het helpt wel als het snel scannende oog houvast krijgt.
- Doe niet te gek – de mailings die creativiteitsprijzen winnen, hebben vaak een matige respons.
Enzovoort, enzovoort, enzovoort – dit boek is écht een goudmijn! En het is nog toegankelijk geschreven ook. Mij heeft Van Bogaert dus wel weten te verleiden!