Ik leg op dit moment de laatste hand aan wat mijn eerste wetenschappelijke publicatie in 15 jaar moet gaan worden. Over het piramideprincipe-onderzoek natuurlijk, en met (een) publicatie(s) erover ben ik al een tijdje bezig. Dit is ook nog niet de enige of laatste, denk en hoop ik, maar er nadert nu dus wel een serieuze deadline.
Ik vind het wel een beetje spannend, want wetenschappelijk betekent dat het artikel ge-reviewd gaat worden door vakgenoten. Na al die jaren in de praktijk en met alleen maar vakpublicaties vraag ik me af of ik (nouja, het artikel) nog wel wetenschappelijk genoeg ben (is). Gelukkig hebben vakgenoten op voorlopers van dit stuk wat dat betreft positief gereageerd, maar ik heb er deze laatste dagen opnieuw hard mijn best op gedaan.
Dat ‘best doen’ zat hem in één ding niet: ik heb niet geprobeerd extra cachet aan het stuk te geven door maar zo moeilijk mogelijk te schrijven. Want dat is een van de oorzaken van een ontoegankelijke stijl in zo veel zakelijke en wetenschappelijke teksten: de schrijver denkt een bepaalde status te ontlenen aan het gebruik van dure woorden en complexe zinnen. Dus vervang ook door tevens, altijd door ten alle tijde (eventueel foutief gespeld zelfs), plakt zinnen zo veel mogelijk aan elkaar, maakt de alinea’s lekker lang en gebruikt zo veel jargon als mogelijk is. Zo hoort het immers in elk vak waarin je serieus genomen wil worden, dus zeker in de wetenschap?
Ik betrapte mezelf erop dat ik tijdens het schrijven af en toe dacht: ‘het hoeft niet zo leesbaar, het is maar een wetenschappelijk artikel’. Enerzijds is dat geen gekke gedachte: dit hoeft niet swingend, leuk en toegankelijk voor een breed publiek te zijn op dezelfde manier als het artikel dat ik laatst voor Fiets schreef over sportverslaving (moet nog verschijnen).
Maar aan de andere kant is het natuurlijk raar: waarom zou een wetenschappelijk artikel níet leesbaar zijn? Ik herinner me een pleidooi daarvoor van Marita Mathijsen uit 2009 waar ik me nog steeds goed in kan vinden. Ik heb niet de pretentie dat mijn wetenschappelijke artikel literair is, wat zij bepleit, maar ik hoop wel dat ik technieken heb gebruikt die ik ken uit de journalistiek (concretiseren, verbeelden, een vleugje humor) en uit zakelijk schrijven (‘hoofdboodschap voorop’) en die de leesbaarheid bevorderen. Als ik daarmee iets laat zien van de spanning en het plezier van het onderzoek, ben ik helemaal blij.
Voorlopers van het artikel werden al gelezen door studenten, en van hen kreeg ik op de leesbaarheid ervan positieve feedback. Daar ben ik erg blij mee: dat mijn stuk ook voor ‘junioren’ in het vakgebied toegankelijk is, vind ik belangrijk.
Maar toch… maar toch knaagt nu dus de onzekerheid. Is het wel wetenschappelijk genoeg? Zal ik er niet toch nog ergens een tevens in zetten?