Nu de feestdagen erop zitten, blik ik nog één keer terug op de VIOT-conferentie. Voor de kerst schreef ik daar al over. Mijn bezoek leverde een stuk of drie tips op. Is dat niet wat weinig? Drie nee’s en één ja.
Nee 1: Mijn beeld is verre van volledig, niet eens representatief. Ik ben maar anderhalf van de ruim 2,5 dag geweest en de meeste lezingen vinden plaats in parallelsessies. Soms heb ik mijn keuze daaruit bepaald door mogelijk nut, dus praktische relevantie voor mijn werk. Maar niet altijd – ik ben ook wel naar vrienden en bekenden geweest, of naar iets wat me zomaar leuk leek. En ik heb dus sowieso meer niet gezien en gehoord dan wel. Wie weet wat ik gemist heb!
Nee 2: Er waren meer lezingen praktisch relevant, maar dan voor een andere praktijk dan de mijne. Ik heb bijvoorbeeld interessante dingen gehoord over AIDS-voorlichting in Afrika en schrijven op de middelbare school.
Nee 3: Fundamenteel onderzoek levert niet direct praktisch toepasbare adviezen op, maar is wel nodig. Ik heb bijvoorbeeld lezingen gehoord van Ronny Boogaart met respectievelijk Kim Verheij en Alex Reuneker over ‘ongehoorzame’ bijzinnen (die ‘los’ voorkomen, dus niet aan een hoofdzin vast) en over zinnen die beginnen met ‘Het is dat…’ (‘Het is dat ik je zo lief vind, maar anders had je de afwas mooi zelf mogen doen’). Met beide constructies kun je als taalgebruiker subtiel sturen. Mijn eigen onderzoek naar de lijdende vorm zat ook in die hoek (constructiegrammatica) en leidde wel tot praktische adviezen, maar dat hoeft dus niet eens, en zeker niet direct. Want we weten eigenlijk nog maar zo weinig over hoe taal nou écht werkt – en dat levert dit soort onderzoek dus op.
Ja. Maar dan de ja. Die sluit mooi aan bij het vorige punt: wat weten we nog weinig! Te veel taalbeheersingsonderzoek is onvoldoende praktisch relevant, niet zozeer omdat daar niet naar gestreefd wordt, maar omdat er een kloof gaapt tussen wat er in de praktijk gebeurt en de onderzoeksmethode. Er wordt al gauw geteld en gemeten en dan iets geconcludeerd, maar het is dan onduidelijk wat dat zegt en wat we daaraan hebben. Meer methodologisch geformuleerd: de generaliseerbaarheid is sowieso een probleem, en zeker die naar naar een ‘echte’ praktijksituatie. En dat komt dus doordat we nog zo weinig weten.
Mijn indruk van deze conferentie was ook dat er misschien wel wat te snel gestreefd wordt naar dat tellen, meten en concluderen, zonder in het voortraject voldoende zorgvuldig te werk te gaan. Maar als je bijvoorbeeld niet duidelijk afbakent wát je telt, dan zijn je conclusies ook niet duidelijk. Of als je hele onderzoek gebaseerd is op één geval (één spreker, één tekst), dan kan alles wat je vindt sowieso toeval zijn. Of als je design te ingewikkeld is, dan vind je altijd wel ergens iets wat statistisch significant is, maar wat zegt dat dan? Enzovoort. Veel taalbeheersingsonderzoek is methodologisch niet zo sterk, en dan weet ik dus niet wat ik ermee aan moet.
Grondig onderzoek is tijdrovend. Gelukkig zag ik daar ook wel voorbeelden van. Ik verwacht bijvoorbeeld op termijn wel wat nuttigs uit het schrijfprocesonderzoek van Mariëlle Leijten en Luuk van Waes. Zij doen namelijk onderzoek naar hoe schrijven tegenwoordig écht gaat. Dus niet mensen in een soort isolement zetten waarin ze zich op één door de onderzoek bedachte taak concentreren, maar nee, kijken naar hoe schrijven gaat in een wereld waarin een schrijver tijdens het schrijven talloze keren wegklikt naar bronnen voor het schrijven (‘even googlen’) of naar andere digitale dingen (‘even twitter kijken, even m’n e-mail checken’). Ze maken daar mooie plaatjes van. Het schrijven van één hele tweet ziet er daarin zo uit (stukje van hun handout):
Elk bolletje representeert de tijd doorgebracht op een bepaalde plek. De grootste bol is Twitter zelf, de kleinere zijn de ‘uitstapjes’ naar opgezochte informatie, zowel inhoudelijk als over Twitter-conventies. De onderzoekers combineren deze gegevens met bijvoorbeeld toetsaanslagen, zodat je precies kunt zien hoe bijvoorbeeld een uitstapje naar een informatieve website leidt tot een correctie in de formulering van de tweet.
Als dit al een eenvoudige tweet is, hoe ingewikkeld ziet een schrijfproces van een langere tekst er dan wel niet uit! Leijten en Van Waes lieten kort een plaatje zien van een offerte-schrijfproces… wauw! Wat een complexe chaos! Maar ook: herkenning! Ja, zo gaat schrijven tegenwoordig, maar dat vind je niet in de theorie erover. Tussen de bekende theorie en de praktijk gaapt dus een kloof, en die kun je met dit soort onderzoek dichten. Alleen is dat een behoorlijke onderzoeks-inspanning die een nauwgezette analyse van heel veel data vergt.
Toch leverde deze lezing wel ook meteen wat op: geruststelling voor schrijvers die het idee hebben dat schrijven iets heel gecontroleerds en beheersbaars is, wat lineair verloopt. Dus, en dat is dan mijn laatste VIOT-tip: rommelige schrijvers, wanhoop niet; schrijven is grillig, en dat is normaal!